5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn standpunt dat appellante niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de Regeling heeft gehandhaafd.
Doel van de onderhavige Salotherminstallatie is een zeer groot percentage van het afval, dat vrijkomt in de kaasindustrie - in het bijzonder het gebruikte zout - terug te voeren in het productieproces en daarmee verontreiniging van het milieu te voorkomen of beperken.
Gelet hierop is naar het oordeel van het College sprake van milieutechnologie als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling.
Aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van subsidietoekenning ligt het standpunt ten grondslag dat deze milieutechnologie niet nieuw is. Dienaangaande overweegt het College het volgende.
5.2 Met verweerder komt het College tot de slotsom dat de enkele omstandigheid dat de Salotherm-installatie een kleinere schaalgrootte heeft dan dergelijke installaties tot nu toe in de zout(verwerkende)-industrie hebben, niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een nieuwe milieutechnologie. De daarop betrekking hebbende grief van appellante faalt.
5.3 Blijkens de - in rubriek 2.1 van deze uitspraak weergegeven - toelichting bij artikel 1 van de Regeling hoeft een eerste praktijktoepassing niet te zien op een in alle onderdelen nieuwe technologie, maar kan de eerste praktijktoepassing ook betreffen een combinatie van reeds bestaande technologieën waarmee een nog niet bestaande milieutechnologie wordt gerealiseerd.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de adviescommissie van mening is dat onvoldoende sprake is van een voor Nederland nieuwe milieutechnologie.
In verband hiermee wijst het College er op dat in het eindadvies van de adviescommissie, zoals hiervoor in 2.2 weergegeven, bij de vraag of sprake is van nieuwe milieutechnologie een “J” is vermeld, hetgeen er op lijkt te duiden dat deze vraag door de adviescommissie in bevestigende zin is beantwoord.
Het negatieve advies van de adviescommissie lijkt blijkens die weergave van het eindadvies veeleer zijn oorzaak te vinden in het oordeel dat de onderhavige installatie is opgebouwd uit voor de procesindustrie bekende en reeds toegepaste elementen, ofwel in de omstandigheid dat - zoals de adviescommissie stelt - “de commissie vele toepassingen bekend [zijn] waarin zoutoplossingen worden toegepast en gescheiden”.
Deze stellingname van de adviescommissie rechtvaardigt naar het oordeel van het College niet de door verweerder getrokken conclusie dat in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuwe milieutechnologie, nu daarmee immers niet vaststaat dat geen sprake kan zijn van een nog niet bestaande - dus nieuwe - combinatie van reeds bestaande technologieën, die gericht is op het voorkomen of beperken van milieuverontreiniging.
Reeds op grond van het vorenstaande komt het bestreden besluit, nu dat niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor vernietiging in aanmerking.
5.4 In bezwaar heeft appellante voorts, op verzoek van verweerder, nadere informatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat de Salotherminstallatie wel degelijk bestaat uit een niet eerder toegepaste combinatie van reeds bestaande technologieën teneinde een nog niet toegepaste scheiding van de afvalstroom in de kaasindustrie in zout, vaste verontreiniging en water (vast/vast/vloeibaar) te bewerkstelligen.
In het bestreden besluit heeft verweerder dienaangaande geconcludeerd dat de wijze waarop de scheiding van het zout en de vaste verontreinigingen plaatsvindt een in de procesindustrie bekend principe betreft en heeft hij gesteld om die reden geen aanleiding te zien de adviescommissie opnieuw om advies te vragen.
Naar het oordeel van het College blijkt niet dat de adviescommissie, en met haar verweerder de vraag onder ogen hebben gezien of de vast/vast/vloeibaar scheiding die door appellante wordt gerealiseerd moet worden aangemerkt als een combinatie van bestaande technologiëen waarmee een nieuwe milieutechnologie wordt gerealiseerd. Ook op deze grond voldoet het bestreden besluit niet aan het bepaalde in artikel 7:12 Awb en komt het voor vernietiging in aanmerking.
5.4 Het beroep is derhalve gegrond. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellante moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Nu gesteld noch gebleken is dat aan de zijde van appellante sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtbijstand, acht het College geen termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in proceskosten van appellante.