2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij hiertoe bestemde formulieren, ingekomen bij het Bureau Energie-investeringsaftrek van de Belastingdienst op 8 maart 2002, hebben appellanten
- ieder voor een derde deel van dezelfde investering - een verzoek gedaan om een verklaring dat de hierbij aangemelde investering in het bedrijfsmiddel "condenserende warmtewisselaar", onder code 110803 in de brochure Energie-investeringen 2001, investeringen zijn, die zijn aangewezen als zijnde in het belang van een doelmatig gebruik van energie in de zin van artikel 3:42, tweede lid, van de Wet IB 2001.
- Bij brief van 28 juni 2002 heeft verweerder nadere gegevens van appellanten gevraagd.
- Bij brief van 19 augustus 2002 hebben appellanten nadere gegevens verstrekt, waaronder een kopie van de opdrachtbevestiging voor het leveren en monteren van een verwarmings-, elektrotechnische- en computerinstallatie. Hierbij is verduidelijkt dat de melding enkel betrekking heeft op een lage temperatuur verwarmingsnet in een door appellanten gebruikte kas voor potplanten.
- Bij drie inhoudelijk identieke besluiten van 24 oktober 2002 heeft verweerder de gevraagde verklaringen geweigerd, omdat het lage temperatuur verwarmingsnet niet is aangesloten op de condenserende warmtewisselaar, maar op de retour van het eveneens in de kas aanwezige hoge temperatuur verwarmingsnet, zodat de omschrijving van code 110803 aan het afgeven van een verklaring in de weg staat.
- Bij één brief van 18 november 2002 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de drie besluiten. Hierin wordt aangegeven dat appellanten in aanmerking willen komen voor honorering van hun verzoeken onder de generieke investeringscode 410000 (technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing van nieuwe bouwwerken, bestaande uit warmtehergebruik). In het bezwaarschrift rekenen appellanten voor dat volgens hen wordt voldaan aan de voor een dergelijke honorering geldende energiebesparingseis van 0,25 aardgasequivalent per jaar per geïnvesteerde gulden. Aangegeven wordt dat de kas is uitgerust met drie verwarmingsnetten: een hoge temperatuur verwarmingsnet, een midden temperatuur verwarmingsnet en een lage temperatuur verwarmingsnet. De retour van het hoge temperatuur verwarmingsnet wordt gebruikt als aanvoer van het midden temperatuur verwarmingsnet en de retour van het midden temperatuur verwarmingsnet als aanvoer van het lage temperatuur verwarmingsnet. In combinatie met (een) condenserende warmtewisselaar(s) waarlangs het koude retourwater wordt geleid alvorens verwarmd te worden in de ketel, valt een besparing in het gasverbruik te realiseren van 12%, oftewel 0,46 a.e.
- Op 11 februari 2003 hebben appellanten hun bezwaar toegelicht op een hoorzitting. Hierbij is afgesproken dat zij een nieuwe besparingsberekening zullen insturen.
- Bij brief van 4 maart 2003 hebben appellanten een nieuwe besparingsberekening toegezonden, gemaakt door hun gemachtigde E. Deze berekening bestaat uit twee benaderingen.
In de eerste benadering wordt de besparing berekend op basis van een vergelijking van de warmteafgifte in een standaardkas (van 9,60 meter) met de situatie bij appellanten. In de standaardkas zal volgens E sprake zijn van een bovennet met vijf pijpen en een ondernet met vier pijpen. Het bovennet geeft 76,56 W/m2 af; het ondernet 16,05 W/m2; bij elkaar dus 92,6 W/m2 (in de verdere berekeningen wordt uitgegaan van 92,2 W/ m2).
In de situatie van appellanten is sprake van een ondernet onder de kweektafels met acht pijpen, een middennet direct boven het gewas met zes pijpen en een bovennet dat alleen nodig is bij een extra warmtebehoefte ten opzichte van het gemiddelde, bij bijvoorbeeld het openen van de schermen en andere piekbelastingen. De warmteafgifte in de situatie van appellanten bedraagt volgens E 32,1 W/ m2 voor het ondernet en 36,9 W/ m2 voor het middennet; bij elkaar dus 69 W/ m2. Uitgaande van een verbruik van 49,5 m3 gas/ m2 in de standaardsituatie zal het energieverbruik van appellanten dan 69/92,2 maal 49,5 = 37 m3 per m2 bedragen. Oftewel een energiebesparing van circa 25%.
In de tweede benadering van E wordt het energieverbruik berekend op basis van de temperatuurgradiënt en de bijbehorende besparing van het transmissieverlies. Hiertoe worden de temperaturen bovenin de kas tegen het schermdoek in enerzijds de standaardkas en anderzijds een kas als die van appellanten - steeds verminderd met vier graden als gemiddelde buitentemperatuur - met elkaar vergeleken. Voor de standaardkas betreft de in aanmerking te nemen waarde dan 38,78 - 4 = 34,78 graden Celsius; voor de kas van appellanten 29,58 - 4 = 25,58 graden Celsius. Uitgaande van een verbruik van 49,5 m3 gas/ m2 in de standaardsituatie zal het energieverbruik van appellanten dan 25,58/34,78 maal 49,5 = 36,4 m3 per m2 bedragen. Oftewel een energiebesparing van circa 26%.
Bij een totale oppervlakte van 31.200 m2 en een totale investering in midden- en ondernet van fl. 570.544, leidt een besparing in het gasverbruik van 25% tot een besparing van 0,68 m3 a.e. per geïnvesteerde gulden; aanzienlijk meer dus dan de vereiste 0,25 m3 a.e. per geïnvesteerde gulden, aldus appellanten.
- Bij brief van 25 maart 2003 heeft verweerder een aantal voorlopige bevindingen ter commentaar aan appellanten voorgelegd en hen wederom in de gelegenheid gesteld een nieuwe besparingsberekening over te leggen.
- Bij brief van 8 april 2003 hebben appellanten gereageerd op verweerders brief van 25 maart 2003. Zij blijven erbij dat uit hun berekeningen zeker een besparing van meer dan 0,25 a.e. per geïnvesteerde gulden blijkt.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.