5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient allereerst te beoordelen of verweerder bevoegd was te beslissen op het bezwaarschrift van appellant.
Ingevolge de Intrekkingsverordening bestond deze bevoegdheid slechts indien moet worden geoordeeld dat het primaire besluit namens verweerder is genomen.
Gelet op het bepaalde in artikel 1 van het Besluit was de GD ten tijde van belang bevoegd om namens verweerder primaire besluiten te nemen als bedoeld in artikel 4 van de Verordening. Vast staat dat het primaire besluit is ondertekend namens een medewerker van de GD en is afgedrukt op het papier van deze dienst. In het besluit wordt evenwel niet expliciet vermeld dat het namens verweerder is genomen. Het is echter niet goed voorstelbaar - en zijn daarvoor overigens ook geen aanwijzingen - dat sprake is van meer dan een verzuim en dat de medewerker van de GD heeft bedoeld dit besluit op persoonlijke titel dan wel uitsluitend namens de GD te nemen. Dat ook appellant heeft begrepen dat was beoogd dit besluit namens verweerder te nemen, kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat hij bij verweerder bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Het valt dan ook niet in te zien dat verweerder bij de beslissing op bezwaar dit aan het primaire besluit klevende gebrek niet heeft kunnen herstellen.
Het primaire besluit dient derhalve te worden opgevat als namens verweerder genomen, zodat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Intrekkingsverordening, ook bevoegd was te beslissen op het tegen dat besluit gerichte bezwaar.
Ter zitting heeft appellant gewezen op de ondertekening van het primaire besluit en de vraag gesteld of er wel een afdoende ondertekeningsmandaat valt aan te wijzen. Het College wijst er in dit verband op dat het stuk dat deze vraag bij appellant heeft doen opkomen, door het College bij brief van 8 juli 2003 aan de gemachtigde van appellant is toegezonden. Door eerst negen maanden later ter zitting met deze grief te komen, heeft appellant gehandeld in strijd met een goede procesorde. Het College zal deze grief dan ook passeren en ziet voorts, onder meer gelet op hetgeen in paragraaf 5.2 wordt overwogen, ook geen aanleiding om ambtshalve een onderzoek in te stellen.
5.2 In het primaire besluit is appellants vergunning om zelf geboren kalveren te merken opgeschort. Gelet op hetgeen ter zitting namens verweerder is verklaard, staat tussen partijen vast dat in de Verordening geen grondslag kan worden gevonden voor een besluit tot opschorting van voornoemde vergunning, terwijl ook overigens het College van een zodanige grondslag niet is gebleken. Het primaire besluit ontbeert derhalve een deugdelijke juridische grondslag en is dus onbevoegd genomen.
Het College stelt vast dat verweerder zich bij zijn beslissing op bezwaar heeft beperkt tot het (impliciet) bevestigen van het primaire besluit en niet heeft onderkend dat aan dat besluit een gebrek kleeft. De beslissing op bezwaar is derhalve rechtens onjuist, zodat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Het College ziet tevens aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht, te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Daartoe wordt overwogen dat een bevoegdheidsgebrek als hier aan de orde is bij een beslissing op bezwaar niet kan worden hersteld, zodat thans nog maar één beslissing mogelijk is. Het College is van oordeel dat een bevoegdheidsgebrek als hier aan de orde is niet kan worden hersteld, omdat tussen het besluit in primo en het besluit in beroep geen logisch verband is aan te wijzen, zodat het besluit in beroep slechts als een besluit in primo zou kunnen worden aangemerkt.
Het College acht voorts termen aanwezig voor nadere beslissingen, als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld.