ECLI:NL:CBB:2004:AO9586

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1299
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van taxivergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 mei 2004 uitspraak gedaan over de intrekking van een taxivergunning van appellant A, gevestigd te X, door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De intrekking vond plaats bij besluit van 17 april 2003, dat op 23 april 2003 werd verzonden, en zou ingaan op 17 juli 2003. Appellant ontving op 12 augustus 2003 bericht dat de intrekking pas in werking zou treden na de beslissing op zijn bezwaarschrift. Echter, bij besluit van 15 september 2003 verklaarde de verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk.

Appellant heeft gereageerd op dit besluit met een brief van 6 oktober 2003, die op 14 oktober 2003 bij de verweerder binnenkwam en op 20 oktober 2003 door het College werd ontvangen. Het College nam deze brief als beroepschrift in behandeling. Tijdens de zitting op 14 april 2004 liet appellant weten niet te verschijnen en niet verder te willen gaan met de zaak. Het College oordeelde dat dit niet als een duidelijke intrekking van het beroep kon worden gezien, waardoor zij geen belemmering zag om uitspraak te doen.

De kern van het geschil was of de verweerder appellant terecht niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Appellant stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar kon dit niet met bewijs staven. Het College concludeerde dat de brief van 26 juli 2003, die door verweerder als bezwaarschrift was aangemerkt, te laat was ingediend. Het College oordeelde dat de intrekking van het bezwaar door de verweerder terecht was en verklaarde het beroep ongegrond, zonder termen voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/1299 7 mei 2004
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Janse - Van der Vliet, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 17 april 2003, verzonden op 23 april 2003, heeft verweerder met ingang van 17 juli 2003 appellants vergunning voor het verrichten van taxivervoer ingetrokken.
Verweerder heeft appellant bij brief van 12 augustus 2003 bericht dat deze intrekking pas in werking treedt zeven weken nadat op het daartegen gerichte bezwaarschrift is beslist.
Bij besluit van 15 september 2003 heeft verweerder het tegen het besluit van 17 april 2003 gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Op dit besluit heeft appellant gereageerd bij brief van 6 oktober 2003, bij verweerders ministerie binnengekomen op 14 oktober 2003.
Op 15 oktober 2003 is deze reactie doorgezonden naar het College, waar het is ontvangen op 20 oktober 2003.
Het College heeft de brief van 6 oktober 2003 als beroepschrift in behandeling genomen.
Bij brief van 23 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 14 april 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, alwaar mr. L. Janse - Van der Vliet verweerders standpunt nader heeft toegelicht en appellant, met bericht, niet is verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
Op de dag van de behandeling ter zitting heeft appellant het College schriftelijk laten weten niet te zullen verschijnen en niet met deze zaak te willen doorgaan. Gelet op de verdere inhoud van dit schrijven leest het College daarin niet een eenduidige intrekking van het beroep. Het College ziet dan ook geen belemmering om uitspraak te doen.
Partijen houdt verdeeld of verweerder terecht en op goede gronden appellant wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellant stelt tijdig bij brief van 17 mei 2003 bezwaar te hebben gemaakt. Zijn brief van 26 juli 2003 is niet meer dan een rappel en is zijns inziens door verweerder ten onrechte als bezwaarschrift aangemerkt.
Verweerder stelt geen bezwaarschrift met als datum 17 mei 2003 te hebben ontvangen. De brief van 26 juli 2003, ontvangen op 30 juli 2003, is als bezwaarschrift aangemerkt.
Op 30 juli 2003 was de termijn voor het maken van bezwaar verstreken, zodat het bezwaar terecht zijns inziens niet-ontvankelijk is verklaard.
Het College constateert allereerst dat appellant zijn stelling dat hij op 17 mei 2003 per post een bezwaarschrift heeft ingediend, niet met te controleren gegevens heeft kunnen staven. Gesteld noch gebleken is dat deze brief aangetekend is verzonden. Het niet kunnen bewijzen van verzending ligt naar vaste jurisprudentie volledig in appellants risico-sfeer. Het College dient er in zijn beoordeling dan ook van uit te gaan dat verweerder niet reeds in mei 2003 een bezwaarschrift van appellant heeft ontvangen.
Appellant heeft er niet ten onrechte opgewezen dat zijn brief van 26 juli 2003 niet bedoeld was als bezwaarschrift. Verweerder heeft naar het oordeel van het College deze brief evenwel terecht wel als zodanig opgevat. Het was immers de eerste door verweerder van appellant ontvangen brief waaruit bleek dat appellant zich niet met het besluit van 17 april 2003 kon verenigen. Het onder deze omstandigheden aanmerken van de brief als bezwaarschrift was dan ook in appellants belang, omdat hij op deze wijze, als de bezwaartermijn nog niet zou zijn verstreken, in zijn bezwaar had kunnen worden ontvangen. Indien het tot een inhoudelijke beoordeling was gekomen hadden de argumenten in appellants brief van 17 mei 2003, door verweerder ontvangen als bijlage bij een brief van 4 september 2003, daarbij een rol kunnen spelen.
Met verweerder constateert het College dat de brief van 26 juni 2003 niet binnen zes weken na de verzending van het bestreden besluit op 23 april 2003 is ter post bezorgd en dat derhalve sprake is van termijnoverschrijding. Niet gebleken is van enige omstandigheid die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maakt.
Verweerder heeft derhalve terecht en op goede gronden appellants bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is derhalve ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2004.
w.g. J.A. Hagen w.g. R. Meijer