5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat het belang van appellanten bij een uitspraak op hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is komen te vervallen, nu verweerder alsnog op dat bezwaar heeft beslist. Gelet hierop zal het College het beroep van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 24 december 2003. Met betrekking tot het beroep tegen dat besluit overweegt het College het volgende.
5.2 Verweerder heeft in essentie twee redenen ten grondslag gelegd aan zijn weigering om de door appellanten naar voren gebrachte bezwaren – voor zover thans in beroep nog relevant – inhoudelijk te behandelen. In de eerste plaats is geen sprake van gemaakte fouten bij het voorstel tot splitsing, welke fouten in bezwaar kunnen worden hersteld. De wel aanwezig geachte typefouten zijn namelijk reeds bij het herziene splitsingsbesluit van 12 juli 2002 gecorrigeerd. In de tweede plaats brengt de in de Gaswet voorziene volgtijdelijkheid van besluiten inzake het starttarief en inzake de x-factor volgens verweerder mee dat na vaststelling van de x-factor geen wijzigingen in het starttarief meer mogelijk zijn.
5.3 Met betrekking tot het verweer betreffende het herstel van fouten overweegt het College dat de heroverweging in bezwaar, waartoe artikel 7:11 van de Awb de opdracht geeft, in zijn algemeenheid niet is beperkt in de zin die verweerder voorstaat. Herstel van fouten is in beginsel mogelijk, waarbij degene die bezwaar maakt zich niet hoeft te beperken tot (kennelijke) type- en schrijffouten. Bij een besluit tot splitsing van tarieven kan de belanghebbende na ontvangst van dat besluit, gelet op de uitkomst van de door verweerder toegepaste berekening, daartegen de bezwaren aanvoeren die hem goeddunken, waarbij het hem vrijstaat correcties op de eerder door hem aangeleverde gegevens aan te brengen. Zulks geldt temeer in het geval als hier aan de orde, waar verweerder het oorspronkelijke voorstel van appellanten tot splitsing van de tarieven niet ongewijzigd heeft overgenomen, maar zelf ook correcties heeft toegepast op de door appellanten aangeleverde gegevens.
Het College merkt hierbij op dat artikel 81 van de Gaswet niet tot verdere beperkingen noopt. Weliswaar dient de netbeheerder jaarlijks voor 1 oktober bij verweerder een voorstel voor te berekenen maximumtarieven in te dienen, maar de Minister stelt de tarieven uit eigen beweging vast, indien het voorstel niet tijdig aan hem is gezonden. Ook tegen een dergelijk uit eigen beweging vastgesteld tariefbesluit kan door de netbeheerder bezwaar worden gemaakt, zonder dat hij wordt beperkt tot bezwaren inzake (kennelijke) type- en schrijffouten.
De conclusie is dat er geen reden is de netbeheerder aan een eenmaal ingediend voorstel gebonden te achten in die zin dat de beoordeling daarmee beperkt wordt in de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de vaststelling van de tarieven.
5.4 Het College heeft voorts geconstateerd dat verweerders ambtenaren hangende de bezwaarprocedure min of meer intensief met appellanten hebben overlegd over een nieuw splitsingsvoorstel, waarbij ook van ambtelijke zijde voorstellen voor oplossingen zijn gedaan. Met verweerder moet worden aangenomen dat dergelijke gesprekken hem niet rechtstreeks binden, maar wel kan worden vastgesteld dat die gesprekken erop duiden dat namens verweerder zijde destijds niet het standpunt werd ingenomen dat een herziene splitsing wettelijk uitgesloten zou zijn. Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat de ambtenaren met het overleg niet beoogden een met de wet strijdig resultaat tot stand te brengen. Ook verweerder was zelf dus van mening dat artikel 7:11 van de Awb niet noopte tot een beperkte toetsing van het primaire besluit.
5.5 Met betrekking tot het verweer betreffende de volgtijdelijkheid van besluiten volgt het College het standpunt van verweerder dat de wet ervan uitgaat dat een besluit inzake de x-factor wordt genomen nadat het besluit tot splitsing van de tarieven is genomen. In het onderhavige geval kan verweerder dit appellanten echter niet tegenwerpen. Het bezwaar tegen het splitsingsbesluit is door verweerder op 14 mei 2001 ontvangen. Op grond van artikel 7:10 van de Awb diende verweerder hierop binnen zes weken te beslissen (met enkele mogelijkheden tot verlenging, zoals in dat artikel nader omschreven). Niet is gebleken dat het besluit inzake de x-factor reeds binnen deze wettelijke beslistermijn is genomen of had moeten worden genomen. Verweerder had het dus geheel in eigen hand om tijdig op het bezwaar te beslissen om vervolgens een besluit over de x-factor te nemen. Het is verweerder zelf geweest die de door de wet voorziene volgtijdelijkheid als het ware heeft omgedraaid door eerst een besluit over de x-factor te nemen en vervolgens de beslissing op bezwaar inzake de starttarieven, terwijl die laatste beslissing ook veel eerder had moeten en ook had kunnen worden genomen. Het College ziet ook hierin derhalve geen reden voor het oordeel dat een volledige heroverweging overeenkomstig artikel 7:11 van de Awb achterwege mocht blijven.
5.6 Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:11 van de Awb is genomen. Verweerder zal binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te geven.
5.7 Bij de nieuwe beslissing zullen de bevindingen uit de accountantsverklaring van 10 juli 2003 nader moeten worden beoordeeld, waarbij uitgangspunt dient te zijn dat aanpassingen worden geaccepteerd en in een nieuwe berekening worden verwerkt indien deze, waren ze reeds in het oorspronkelijke splitsingsvoorstel opgenomen, ook zouden zijn geaccepteerd. Met betrekking tot de kosten van de WKK-installaties merkt het College nog op dat voorshands niet wordt ingezien dat deze behoren tot de kosten van distributie van gas.
5.8 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellanten. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322,- per punt).