2. De beoordeling van het geschil
2.1 Verweerder heeft besloten tot niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van appellanten, omdat deze bezwaren de haperende melkafvoer betreffen en de besluiten daaromtrent niets bepalen. De bezwaren, verwoord in de nadere memorie d.d. 15 januari 2002 van appellanten, die gericht zijn tegen de in de besluiten aangekondigde vaccinatie en doding van hun dieren zijn, aldus verweerder, terloops en summier aangestipt, zonder dat appellanten gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid deze toe te lichten, zodat deze niet in de overwegingen van het bestreden besluit zijn betrokken.
2.2 Het bezwaarschrift van appellanten richt zich tegen de brieven van verweerder d.d. 4 april 2001. Daarin worden met het oog op de bestrijding van het mond- en klauwzeervirus en ter voorkoming van de verspreiding van het virus een aantal maatregelen in het vooruitzicht gesteld, respectievelijk voorgeschreven. De beslissingen inzake deze in de Gwd voorziene maatregelen, bestaande uit het aanmerken van de evenhoevigen op de bedrijven van appellanten als verdacht van mond- en klauwzeer en de mededeling dat zal worden overgegaan tot het vaccineren en vervolgens doden van de verdachte dieren, alsmede het overeenkomstig artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gwd aanbrengen van kentekenen, behelzen publiekrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De omstandigheid dat het bezwaar van appellanten zich naar het oordeel van verweerder niet richt tegen een rechtsgevolg dat daaruit voortvloeit, doet niet af aan het karakter van de in bezwaar bestreden besluiten en staat derhalve ook niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder heeft, gelet hierop, ten onrechte geoordeeld dat de aangevallen beslissing geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 Awb, en heeft derhalve ten onrechte besloten het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren. Het bestreden besluit zal derhalve moeten worden vernietigd.
2.3 Zoals volgt uit de uitspraken van het College van 7 januari 2001, nrs. 01/858 en 02/242, (www.rechtspraak.nl, LJN AF2742 en AF2740) heeft verweerder de dieren van appellanten terecht verdacht verklaard van besmetting met het MKZ-virus. Appellanten hebben hun twijfel of met de maatregelen waartoe op grond van artikel 21, derde lid, Gwd is besloten, de belangen worden gediend die door de Gwd worden beschermd, op geen enkele wijze onderbouwd. Hun twijfel acht het College dan ook, mede gelet op hetgeen is overwogen in voormelde uitspraken, ongegrond.
Wat betreft de door appellante gewraakte melkophaalregeling, stelt het College vast dat deze geen onderdeel vormt van de besluiten van 4 april 2001, noch daarmee onlosmakelijk verbonden is. De toepasselijkheid van het verbod op het vervoer van rauwe melk en de uitzonderingen daarop worden uitsluitend bepaald door de ligging van de bedrijven van appellanten binnen het gebied, bedoeld in de bijlage bij de Regeling toezichtsgebied Oene, Olst, Welsum, Nijbroek en Oosterwolde mond-en klauwzeer 2001 II (Stcrt. 2001, 65). Een nader besluit, en meer specifiek een besluit als bedoeld in artikel 21 Gwd, is hiertoe niet vereist. De bezwaren die appellanten hebben tegen de regeling inzake het ophalen van melk c.q. de mogelijkheden die de regelgeving daartoe laat, kunnen niet afdoen aan de rechtmatigheid van de besluiten van 4 april 2001, zodat ook dit bezwaar ongegrond is.
Ten aanzien van de door appellanten gestelde schade stelt het College vast dat deze volgens zijn vaste rechtspraak geen deel uitmaakt van de beroepsprocedure tegen de verdachtverklaringen en de opgelegde bestrijdingsmaatregelen.
2.4 Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Het College zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van appellanten ongegrond verklaren, onder bepaling dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5 Het College acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten die appellanten in verband met de behandeling van deze beroepen heeft moeten maken, vast te stellen overeenkomstig het tarief in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht onder toekenning van ¼ punt (wegingsfactor zeer licht) voor het indienen van een, ondanks een herhaald verzoek daartoe, niet nader geadstrueerd beroepschrift in drie samenhangende zaken.
2.6 Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.