ECLI:NL:CBB:2004:AO7740

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/259
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
  • F.W. du Marchie Sarvaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 maart 2004 uitspraak gedaan over een beroep van appellant tegen een besluit van verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had op 30 januari 2003 een beroepschrift ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een premie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies, welke aanvraag op 23 december 2002 door verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling, met name met betrekking tot het bijhouden van een bedrijfsregister voor zijn runderen.

Tijdens de procedure heeft verweerder gesteld dat de controle op het bedrijf van appellant had aangetoond dat de runderen niet correct in het bedrijfsregister waren opgenomen. Appellant heeft echter betoogd dat hij het register wel degelijk had bijgehouden en dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was. Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de rapporten van de Algemene Inspectiedienst (AID) die controles op het bedrijf van appellant hadden uitgevoerd.

Het College concludeerde dat verweerder ten onrechte had besloten tot afwijzing van de premie. De motivering van het bestreden besluit was niet deugdelijk, omdat verweerder niet had aangetoond dat de fouten in het register bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden waren geconstateerd, zoals vereist door de relevante regelgeving. Het College heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 03/259 31 maart 2004
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal.
1. De procedure
Op 30 januari 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 december 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Regeling dierlijke EG-premies ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 8 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 24 oktober 2003 zijn beroep verder toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2003. Bij die gelegenheid hebben partjen hun standpunt toegelicht.
Bij beschikking van 19 november 2003 heeft het College het onderzoek heropend. Namens het College heeft de griffier verweerder verzocht op een aantal punten een nadere toelichting te verschaffen.
Bij brief van 15 januari 2004 heeft verweerder de hem gestelde vragen beantwoord. Bij brief van 4 februari 2004 heeft hij voorts verklaard dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kan worden gelaten.
Bij brief van 5 februari 2004 heeft appellant desgevraagd een reactie toegezonden. Hij heeft hierbij eveneens aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting.
Bij brief van 13 februari 2004 is partijen bericht dat het onderzoek is gesloten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7.1 van de Regeling, zoals deze ten tijde hier van belang luidde, is onder andere bepaald:
"1. Een premie wordt de producent slechts verleend:
(…)
c. indien de producent een register bijhoudt;
(…)"
In Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesprodukten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad is onder andere het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. Elke lidstaat stelt overeenkomstig deze titel, een identificatie- en registratieregeling voor runderen (hierna "dieren" genoemd) vast.
(…)
Artikel 3
De identificatie- en registratieregeling voor runderen omvat de volgende elementen:
a) oormerken om de dieren individueel te identificeren;
b) gecomputeriseerde gegevensbestanden;
c) dierpaspoorten:
d) individuele registers op elk bedrijf.
(…)
Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders
- houdt een register bij;
- (…)
3. Elke houder stelt de bevoegde autoriteit, indien deze daarom verzoekt, in kennis van alle informatie betreffende oorsprong, identificatie en eventueel bestemming van de dieren waarvan hij eigenaar is geweest of die hij heeft gehouden, vervoerd, gekocht of geslacht.
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm (…).
Artikel 8
De lidstaten wijzen de autoriteit aan die belast is met het toezicht op de naleving van deze titel. Zij delen elkaar en de Commissie mee welke autoriteit is aangewezen.
Artikel 10
De voor de uitvoering van deze titel vereiste maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 2 bedoelde beheersprocedure.
Deze maatregelen betreffen met name:
a)…
b)…
c) de voorschriften betreffende het register;
d) …
e) de toepassing van administratieve sancties;
f) overgangsmaatregelen om de toepassing van deze titel te vergemakkelijken."
In Verordening (EG) nr. 2619/97 van de Commissie van 29 december 1997 wordt onder andere het volgende bepaald:
"Artikel 8
Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."
De Verordening identificatie en registratie runderen 1998, vastgesteld door het bestuur van het Produktschap voor Vee en Vlees op 10 december 1997 zoals gewijzigd bij Verordening, vastgesteld op 8 maart 2000, luidt voor zover hier van belang als volgt:
"Artikel 12
1. De houder, met uitzondering van de vervoerder, is verplicht de in artikel 4, derde lid en de in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, van verordening 820/97 bedoelde gegevens alsmede de krachtens artikel 10 vastgestelde gegevens en opgetreden merkverlies nauwkeurig en volledig in het register aan te tekenen.
2. Het bestuur kan nadere regels ten aanzien van de inrichting en de wijze van bijhouden van het register stellen."
Bij besluit van eveneens 8 maart 2000 heeft het bestuur van het Productschap Vee en Vlees het Besluit eisen bedrijfsregister identificatie en registratie runderen 2000 vastgesteld. Artikel 1 daarvan luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1
1. Het register, bedoeld in artikel 12, eerste lid (…) van de verordening wordt schriftelijk of electronisch bijgehouden.
2. Indien het register schriftelijk wordt bijgehouden, tekent de houder (…) de in artikel 12, eerste lid,(…) van de verordening bedoelde gegevens aan in een bedrijfsregister dat door de, krachtens artikel 2 van de verordening aangewezen, dienst is verstrekt.
3. Indien het register electronisch wordt bijgehouden, draagt de houder (…) er zorg voor dat de gegevens per rund in één keer in beeld kunnen worden gebracht en ter plekke kunnen worden uitgeprint."
In het tweede lid is aangegeven, dat het besluit in werking treedt op de dag dat de Verordening tot wijziging van de Verordening identificatie en registratie runderen 1998 (2000-I) in werking treedt. Deze inwerkingtreding vond plaats op 8 juli 2000.
Verordening (EEG) 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 luidde voor zover en ten tijde van belang als volgt:
" Artikel 10
1. (…)
2. In geen enkel geval mag steun worden verleend voor een groter aantal dieren dan in de steunaanvraag is aangegeven.
(…)
Artikel 10 ter
1. Als bij administratieve controle of uit controle ter plaatse blijkt dat het aantal in de steunaanvraag aangegeven dieren verschilt van het geconstateerde aantal in aanmerking komende dieren, wordt , behalve in geval van overmacht en nadat artikel 10, lid 5 , is toegepast, wat de natuurlijke omstandigheden betreft, de steun overeenkomstig lid 2 verlaagd.
2. Wanneer de aanvraag op ten hoogste 20 dieren betrekking heeft, wordt het steunbedrag verlaagd:
(…)
In andere gevallen wordt het steunbedrag verlaagd:
a) met het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil, indien dit niet groter is dan 5 %,
b) met tweemaal het percentage dat overeenkomt met het vastgestelde verschil, indien dit groter is dan 5% maar niet groter dan 20%.
Indien het vastgestelde verschil groter is dan 20% wordt geen steun verleend.
(…)
Artikel 10 quinquies
Een bij een controle ter plaatse geconstateerd rund als bedoeld in de artikelen 10 en 10 ter is een rund dat:
a) individueel is geïdentificeerd door midel van een paspoort overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 820/97. Waarin tenminste melding wordt gemaakt van de geboortedatum, het geslacht, de verplaatsingen en de sterfte als bepaald in artikel 7, lid 1, tweede streepje van Verordening (EG) nr. 820/97
b) in het gecomputeriseerde gegevensbestand is geregistreerd overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 820/97 en naar behoren is ingeschreven in het register overeenkomstig artikel 7 van die verordening
c) individueel is geïdentificeerd door middel van oormerken als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 820/97
d) wanneer het een dier betreft dat voor communautaire steun is gedeclareerd, zich bevindt op de door de aanvrager aangegeven plaats overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de onderhavige verordening.
Een rund waarvan één van de twee oormerken verloren is wordt als geconstateerd beschouwd indien het duidelijk en individueel geïdentificeerd is met enig ander in de eerste alinea genoemd middel. Voorts wordt, wanneer het register van de producent of de paspoorten van de runderen onjuiste gegevens bevatten betreffende geboortedatum, geslacht, verplaatsingen en sterfte, de communautaire steun slechts overeenkomstig artikel 10 ter verlaagd, wanneer de fouten zijn toe te schrijven aan de aanvrager en worden geconstateerd bij tenminste twee controles binnen een periode van 24 maanden."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij een formulier, gedagtekend 1 maart 2001 en ontvangen op 2 maart 2001, heeft appellant een "Aanvraag premie voor het aanhouden van mannelijke runderen, verkoopseizoen 2001" ingediend. Bij deze aanvraag is premie gevraagd voor 22 stieren.
- Op 21 maart 2002 is door de Algemene Inspectiedienst van verweerder (hierna: AID) een controle uitgevoerd op het bedrijf van appellant. Blijkens het ter zake van deze controle uitgebrachte rapport is door de controleur het volgende geconstateerd:
" Stallijst I&R AID 190302 aangevraagd (verwerking 200302). Geboortes worden per telefoon opgegeven. Hier is geen druktoestel aanwezig.
Bedrijfsregister deel B wordt volledig bijgehouden m.u.v. bestemmings- of herkomstadres.
Bijv. Van L. Maarsbergen.
Geboortes worden niet achter de vrije oornummers op deel A bedrijfsregister genoteerd. Geboorte kaartjes worden bijgehouden.
Kalf 5765 was wel per telefoon opgegeven als zijnde geboorte (150302 geboren) maar nog geen geboorte kaartje ingevuld. Dit is ter plekke nog gedaan.
Wij hebben bedrijfsregister aanvrager van 23022002 gebruikt voor controle.
Aangevraagde runderen zijn gedurende de aanvraagperiode aanwezig geweest."
- Op 18 april 2002 is door de AID wederom een controle uitgevoerd. Hierbij is blijkens het door appellant op 5 februari 2004 toegezonden rapport het volgende geconstateerd:
" De controle van aanvraag 4417497 is uitgevoerd na het einde van de aanhoudperiode, volgens de historische stallijst zijn de 22 stieren waar premie voor is aangevraagd de aanhoudperiode aanwezig geweest (bijlage 4) In het bedrijfsregister deel b is geen volledig bestemmingsadres genoteerd bij afvoer. (…)"
- Bij brief van 22 april 2002 heeft verweerder appellant bericht dat de aanvraag is afgewezen.
- Hiertegen heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Op 27 maart 2003 heeft alsnog een hoorzitting plaatsgevonden.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is, voor zover hier van belang, als volgt overwogen.
" Blijkens het rapport van fysieke controle van de AID op 21 maart 2002 is vastgesteld dat op uw bedrijf in totaliteit 50 runderen aanwezig waren. De 22 voor premie aangevraagde runderen zijn tijdens de aanhoudperiode op het bedrijf aanwezig geweest en waren op het moment van de fysieke controle reeds afgevoerd. De gecontroleerde runderen waren niet (volledig) in het bedrijfsregister opgenomen. In deel A van het bedrijfsregister waren de geboortedata niet genoteerd. Door u zijn slechts geboortekaartjes bijgehouden. In deel B van het bedrijfsregister waren de herkomst- en bestemmingsadres van de runderen niet aangegeven.
Vastgesteld is derhalve dat het bedrijfsregister door u niet op de voorgeschreven wijze is bijgehouden en dat alle aanwezige runderen niet op de juiste wijze in het bedrijfsregister zijn opgenomen. Gelet hierop heeft u niet voldaan aan de regelingsvoorwaarden.
(…)
U heeft premie aangevraagd voor 22 mannelijke runderen. Nu is geconstateerd dat u ten aanzien van alle voor premie aangevraagde stieren niet heeft voldaan aan de regelingsvoorwaarden is uw aanvraag voor het geheel afgewezen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande concludeer ik, na heroverweging van het besluit van de teammanager, dat geen aanleiding bestaat dit besluit te herzien. Mij zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden gebleken die tot een andere conclusie zouden moeten leiden."
Desgevraagd heeft verweerder het College bij brief van 15 januari 2004 onder meer het volgende bericht.
" Laser stelt zich op het standpunt dat noch door de voorzitter van het Productschap, noch door een krachtens artikel 2 van de Verordening identificatie en registratie runderen 1998 aangewezen dienst een voorgeschreven model bedrijfsregister is verstrekt. De wijze voor het bijhouden van een bedrijfsregister is daarmee vormvrij, mits daarin alle door artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 noodzakelijk gestelde gegevens per dier in één oogopslag worden opgenomen. Onder meer dient bij de afkomst dan wel bestemming van het dier te worden opgenomen: het nummer (UBN) van het bedrijf van herkomst cq bestemming, of naam en adres van de vorige cq toekomstige houder van het betreffende dier.
(…)
In een algemene communicatie van 27 april 2000 heeft de voorzitter van het Productschap Vee en Vlees aan houders van rundvee geïnformeerd over de wijze waarop het bedrijfsregister kan worden bijgehouden. Daarbij wordt verwezen naar een brief van de Gezondheidsdienst voor Dieren (hierna te noemen: de GD) Door de GD is tot stand gebracht een 'Bedrijfsregister Runderen-Instructie' (mei 2000) en een 'Bedrijfsregister Runderen - (Invulinstructie) versie 2 (november 2000). Deze producten worden onderstaand genoemd: de GD-instructie.
Zowel het model bedrijfsregister voor runderen van de Regeling Identificatie en registratie voor dieren 2002 (Bijlage II behorende bij artikel 21, derde lid en artikel 36) als de GD-instructie bieden, voor wat betreft de kolom herkomst c.q. bestemming, de keuzemogelijkheid in te vullen:
¨ Het nummer (UBN) van het bedrijf van herkomst cq bestemming, of
¨ Naam, adres (en woonplaats) van de vorige cq toekomstige houder van het betreffende dier.
(…)
Er zijn (…) geen consequenties verbonden aan het niet (geheel) invullen van het bedrijfsregister deel A, (…)"
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft het bedrijfsregister wel bijgehouden en getoond aan de controleurs van de AID. In deel B heeft hij wel bestemming, naam en plaats en van ieder kalf het nummer van de moeder, haar kleur en geboortedatum en herkomst vermeld. Appellant heeft op basis van een identiek AID-rapport wel slachtpremie ontvangen. Hij acht het voorts onredelijk dat een administratieve vergissing leidt tot een korting van de premie met 100%.
In zijn brief van 5 februari 2004 heeft appellant er nogmaals op gewezen dat alleen de straatnaam bij het bestemmingsadres in onderdeel B van het bedrijfsregister ontbreekt. Appellant meent dat hieraan geen grond kan worden ontleend om de premie geheel af te wijzen. Maarsbergen is een heel kleine plaats, waar maar één Van L. woont die veehandelaar is. In Leersum woont maar één V. die een slachthuis heeft. Beiden zijn in die plaatsen overbekend.
5. De beoordeling van het geschil
Uit de rapporten van de AID en hetgeen naar aanleiding hiervan door appellant is verklaard moet de conclusie worden getrokken dat voor wat betreft alle in het geding zijnde runderen onderdeel B van het bedrijfsregister door appellant niet volledig is bijgehouden in die zin dat bij de opgave van het bestemmingsadres van de runderen straatnaam en huisnummer niet zijn vermeld. Verweerder heeft derhalve op zichzelf terecht geconstateerd dat appellant niet aan de desbetreffende verplichting, zoals neergelegd in de hogervermelde regelingen, heeft voldaan. Het College volgt niet de stelling van appellant dat vermelding van naam en plaatsnaam van degene naar wie de runderen zijn afgevoerd volstaat om in een oogopslag de bestemming van de runderen te kunnen vaststellen.
Het College is evenwel niet tot de conclusie kunnen komen dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot weigering van de premie. Te dien aanzien overweegt het College dat verweerder, zoals blijkt uit de onder 2.1 van deze uitspraak vermelde bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals deze gold ten tijde van belang, ten onrechte artikel 10, tweede lid van die Verordening aan zijn standpunt dat hij gehouden was tot het weigeren van het steunbedrag, ten grondslag heeft gelegd. Verweerder had toepassing dienen te geven aan het bepaalde in artikel 10 ter in samenhang met artikel 10 quinquies. Deze bepalingen bieden een ander toetsingskader dan de door verweerder genoemde bepaling, waarbij in het bijzonder in het oog springt dat de fouten dienen te zijn
geconstateerd bij tenminste twee controles binnen een periode van 24 maanden. Weliswaar lijkt het door appellant zonder de bijlagen toegezonden AID-rapport van 18 april 2002 er op te wijzen dat zodanige controle heeft plaatsgevonden, maar uit niets blijkt dat verweerder - die bedoelde rapportage niet zelf als een op de zaak betrekking hebbend stuk heeft toegezonden en ter zitting heeft verklaard dat zij op een andere kwestie betrekking had - dit rapport bij het nemen van zijn beslissing in aanmerking heeft genomen.
Het vorenstaande brengt het College tot de slotsom dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, zodat het is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep moet derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond:
- vernietigt het besluit van verweerder van 23 december 2002;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 109 (zegge: honderdennegen euro) aan hem wordt
vergoed;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004.
w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas