4. De beoordeling van het beroep van C
4.1 Het beroep van C is gericht tegen de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht en het opleggen van de maatregel van schriftelijke waarschuwing.
4.2 Naar het oordeel van het College bieden de beschikbare gegevens geen aanknopingspunt voor het door de raad van tucht gemaakte verwijt dat C zich bij zijn onderzoek en het opstellen van het rapport van 16 mei 2000 "teveel" heeft gebaseerd op het overzicht van 21 september 1999 van F, welk overzicht betrekking heeft op een aantal activiteiten van (onder meer) K en L.
Uit het rapport van 16 mei 2000 blijkt naar het oordeel van het College duidelijk dat C niet alleen gebruik heeft gemaakt van het overzicht van F, maar dat hij ook andere stukken, ingewonnen inlichtingen en de standpunten van de partijen bij het desbetreffende geschil in aanmerking heeft genomen.
In aanvulling hierop overweegt het College dat de beschikbare gegevens geen steun bieden aan het in de bestreden tuchtbeslissing gemaakte verwijt dat C, afgaand op het overzicht van F, heeft aangenomen dat K de bloemenkraam en inventaris van A "daadwerkelijk" aan L heeft overgedragen, terwijl hij nu juist de opdracht had te onderzoeken of deze overdracht al dan niet heeft plaatsgevonden.
In zijn rapport van 16 mei 2000 heeft C uiteengezet op grond van welke feiten en omstandigheden hij, overigens met een aantal voorbehouden, tot het oordeel is gekomen dat evenbedoelde overdracht van K aan L heeft plaatsgevonden. Uit deze uiteenzetting blijkt naar het oordeel van het College dat C zich op grond van eigen onderzoek een zelfstandig oordeel heeft gevormd over de vraag of deze overdracht al dan niet heeft plaatsgevonden. Uit de overige gedingstukken blijkt naar het oordeel van het College evenmin dat C bij zijn oordeelsvorming uitsluitend en zonder meer is afgegaan op (de juistheid van) het overzicht van Jong.
4.3 Het in de bestreden tuchtbeslissing vervatte oordeel dat C serieuzer had moeten ingaan op de bezwaren van A en op een rapport van 2 mei 2000 van G (het zogenoemde "T-rapport"), is gestoeld op de, gelet op het vorenoverwogene, onjuiste opvatting van de raad van tucht dat C, uitsluitend op basis van het overzicht van F, heeft aangenomen dat K de bollenkraam en inventaris van A heeft overgedragen aan L. In dit opzicht is de bestreden tuchtbeslissing derhalve niet deugdelijk gemotiveerd.
Het rapport van 2 mei 2000 vermeldt naar het oordeel van het College geen feiten of omstandigheden die van belang zijn bij het beantwoorden van de vraag of meerbedoelde overdracht al dan niet heeft plaatsgevonden. In dit rapport is slechts, zonder nadere toelichting, vermeld dat J heeft medegedeeld dat "(…) alle niet doorgehaalde inventaris en vervoermiddelen de eigendom van de firma niet [hebben] verlaten". Van feiten of omstandigheden waaruit zou blijken dat de overdracht van de bollenkraam en inventaris niet heeft plaatsgevonden, is in het rapport van 2 mei 2000 derhalve geen sprake.
4.4 Uit de bestreden tuchtbeslissing blijkt niet waarop de raad van tucht het verwijt baseert dat niet is gebleken dat C daadwerkelijk sturing aan het onderzoek heeft gegeven. De enkele omstandigheid dat C volgens de notulen van de zitting van de raad van tucht heeft verklaard dat hij "op afstand" stond, vormt naar het oordeel van het College onvoldoende grond voor een dergelijk verwijt. Dit verwijt vormt bovendien geen onderdeel van de klacht zoals de raad van tucht deze in de bestreden tuchtbeslissing heeft samengevat.
4.5 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep van C gegrond en kan de bestreden tuchtbeslissing niet in stand blijven. Het College zal derhalve het beroep van C gegrond verklaren en de bestreden tuchtbeslissing vernietigen, voorzover daarbij de klacht gegrond is verklaard en C de maatregel van schriftelijke waarschuwing is opgelegd.
Het College kan de zaak zelf afdoen. Uit het vorenoverwogene volgt dat de klacht, voorzover daarop gezien de gedeeltelijke vernietiging van de bestreden tuchtbeslissing opnieuw moet worden beslist, ongegrond moet worden verklaard. Al hetgeen A in reactie op het beroep van C heeft aangevoerd, kan hieraan niet afdoen. Dienovereenkomstig zal worden beslist.
Na te melden beslissing op het beroep van C rust op titel II Wet RA.