ECLI:NL:CBB:2004:AO5972

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/330
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen accountant over klacht en beroepsprocedure

In deze zaak gaat het om een tuchtprocedure tegen een accountant, appellant A, die een klacht heeft ingediend tegen betrokkene C AA bij de raad van tucht. De klacht werd ingediend op 3 september 2001 en betreft een beslissing van de raad van tucht van 17 januari 2003. Appellant ontving op 21 januari 2003 een afschrift van deze beslissing en heeft op 17 maart 2003 beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De raad van tucht heeft de klacht deels gegrond verklaard, maar geen maatregel opgelegd, wat appellant aanvocht in zijn beroepschrift. Tijdens de zitting op 8 januari 2004 zijn zowel appellant als betrokkene verschenen.

De raad van tucht oordeelde dat de klacht deels gegrond was, maar dat er geen aanleiding was voor een zwaardere maatregel dan een schriftelijke waarschuwing. Appellant betoogde dat de raad van tucht artikel 11 van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants- en Administratieconsulenten (GBAA) had geschonden door de reactie van betrokkene niet als een oordeel te beschouwen. Het College oordeelde dat de vooronderstelling van appellant onjuist was en dat de reactie van betrokkene niet onder de bepalingen van de GBAA viel.

Het College heeft de grieven van appellant verworpen en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn beroep met betrekking tot de derde grief. De uitspraak van het College is gebaseerd op de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de artikelen 9 en 11 van de GBAA. De uitspraak werd gedaan door de rechters H.C. Cusell, C.J. Borman en H. Bekker, en is openbaar uitgesproken op 19 februari 2004.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 03/330 19 februari 2004
20100 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), gewezen op 17 januari 2003.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 21 januari 2003, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op 17 januari 2003 genomen beslissing op een door appellant op 3 september 2001 ingediende klacht tegen C AA (hierna: betrokkene).
Bij een op 17 maart 2003 bij het College ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 15 april 2003 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 19 mei 2003 heeft betrokkene gereageerd op het beroepschrift.
Bij brief van 3 juni 2003 heeft de raad van tucht desgevraagd enkele nog ontbrekende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Op 8 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en betrokkene in persoon zijn verschenen.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing, die aan de uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht de klacht deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en afgezien van het opleggen van een maatregel. Bij het laatste heeft de raad van tucht in aanmerking genomen dat hij, indien de klacht onderdeel zou hebben uitgemaakt van de klacht onder nummer 897/01.03, in welke zaak de klacht van appellant tegen betrokkene bij beslissing van dezelfde datum gedeeltelijk gegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van een schriftelijke waarschuwing, geen aanleiding zou hebben gevonden om een zwaardere maatregel op te leggen dan evenvermelde schriftelijke waarschuwing.
Terzake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van de klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de bestreden tuchtbeslissing, die in kopie aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 In zijn eerste grief betoogt appellant dat de raad van tucht artikel 11, eerste lid, van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants- en Administratieconsulenten (hierna: GBAA) ten onrechte niet geschonden heeft geacht. Volgens appellant moet de reactie van betrokkene op de klacht van appellant (onder nummer 897/01.03), nu deze door betrokkene ter hand is gesteld aan zijn cliënt D, en D deze reactie heeft ingebracht in een civiele procedure tegen appellant, voldoen aan de eisen van voornoemd artikel 11. Hieraan voldoet de reactie van betrokkene niet, omdat deze een deugdelijke grondslag mist, aangezien appellant niet over de reactie is gehoord. De raad van tucht is hier ten onrechte aan voorbij gegaan, aldus appellant. Evenzeer heeft zijns inziens de raad van tucht, mede in aanmerking genomen dat appellant niet is gehoord over de reactie van betrokkene, ten onrechte overwogen dat de gang van zaken zoals hierin beschreven niet onaannemelijk is. In dit verband stelt appellant verder nog dat de raad van tucht, omdat betrokkene niet meer over bepaalde telefoonnummers beschikt, had moeten oordelen dat betrokkene artikel 19 GBAA heeft overtreden.
De tweede grief van appellant klaagt erover dat de raad van tucht ten onrechte heeft overwogen dat het inbrengen in een civiele procedure van de onder 3.1 van deze uitspraak bedoelde reactie van betrokkene niet als het geven van een oordeel in zin van artikel 9, eerste lid, GBAA kan gelden. Appellant meent verder dat deze reactie niet onpartijdig is opgesteld en dat daarmee voornoemde bepaling is geschonden.
3.2 Het College zal de eerste en tweede grief, vanwege hun onderlinge samenhang, gezamenlijk beoordelen. Beide grieven berusten op de vooronderstelling dat de ter verdediging gegeven reactie (hierna aan te duiden als verweerschrift) door betrokkene op een klacht van appellant moet voldoen aan de eisen van artikel 9, eerste lid en artikel 11, eerste lid, GBAA. Het College acht deze vooronderstelling onjuist en overweegt daartoe dat betrokkene met genoemd verweerschrift heeft beoogd de klacht te weerleggen door zijn lezing en zienswijze met betrekking tot de feiten en omstandigheden te geven. Gelet op de aard van dit stuk, zijn daarop voormelde eisen niet van toepassing.
Het College ziet ook overigens geen grond voor het oordeel dat betrokkene met het naar voren brengen in de klachtprocedure van de argumenten die in dit stuk zijn vervat, in tuchtrechtelijk verwijtbare zin heeft gehandeld.
De omstandigheid dat het verweerschrift ook buiten voornoemde klachtprocedure door toedoen van betrokkene een rol heeft gespeeld, betekent niet dat het geschrift in dat verband een andere status heeft gekregen, in die zin dat de artikelen 9 en 11 GBAA hierop van toepassing zijn geworden. Het verweerschrift heeft zijn oorspronkelijke hoedanigheid niet verloren en kan derhalve niet worden aangemerkt als een oordeel in de zin van artikel 9, eerste lid, noch als mededelingen omtrent de uitkomst van zijn arbeid in de zin van artikel 11, eerste lid, GBAA. Bedoelde bepalingen missen derhalve ook in dit verband toepassing.
Aangezien hetgeen appellant in de eerste en tweede grief voor het overige heeft aangevoerd, voortbouwt op zijn hiervoor besproken en door het College niet gevolgde vooronderstelling, behoeft dit geen verdere bespreking.
3.3 In de derde en laatste grief betoogt appellant ten slotte dat de raad van tucht het opleggen van een maatregel aan betrokkene niet achterwege had mogen laten.
Appellant moet op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, aangezien voor hem als oorspronkelijke klager, ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, alleen beroep openstaat indien en voor zover zijn bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. Tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen en de daaraan door de raad van tucht verbonden consequenties kan de oorspronkelijke klager niet opkomen.
3.4 Het voorgaande leidt ertoe dat de eerste en tweede grief falen, zodat het beroep in zoverre moet worden verworpen. Wat betreft de derde grief moet appellant niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
De hierna te vermelden beslissing berust op titel IV van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de artikelen 9 en 11 GBAA.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn beroep wat betreft de daarin aangevoerde derde grief;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. C.J. Borman en mr. H. Bekker in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2004.
w.g. H.C. Cusell w.g. A. Venekamp