3. De beoordeling van het beroep
3.1 In zijn eerste grief betoogt appellant dat de raad van tucht artikel 11, eerste lid, van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants- en Administratieconsulenten (hierna: GBAA) ten onrechte niet geschonden heeft geacht. Volgens appellant moet de reactie van betrokkene op de klacht van appellant (onder nummer 897/01.03), nu deze door betrokkene ter hand is gesteld aan zijn cliënt D, en D deze reactie heeft ingebracht in een civiele procedure tegen appellant, voldoen aan de eisen van voornoemd artikel 11. Hieraan voldoet de reactie van betrokkene niet, omdat deze een deugdelijke grondslag mist, aangezien appellant niet over de reactie is gehoord. De raad van tucht is hier ten onrechte aan voorbij gegaan, aldus appellant. Evenzeer heeft zijns inziens de raad van tucht, mede in aanmerking genomen dat appellant niet is gehoord over de reactie van betrokkene, ten onrechte overwogen dat de gang van zaken zoals hierin beschreven niet onaannemelijk is. In dit verband stelt appellant verder nog dat de raad van tucht, omdat betrokkene niet meer over bepaalde telefoonnummers beschikt, had moeten oordelen dat betrokkene artikel 19 GBAA heeft overtreden.
De tweede grief van appellant klaagt erover dat de raad van tucht ten onrechte heeft overwogen dat het inbrengen in een civiele procedure van de onder 3.1 van deze uitspraak bedoelde reactie van betrokkene niet als het geven van een oordeel in zin van artikel 9, eerste lid, GBAA kan gelden. Appellant meent verder dat deze reactie niet onpartijdig is opgesteld en dat daarmee voornoemde bepaling is geschonden.
3.2 Het College zal de eerste en tweede grief, vanwege hun onderlinge samenhang, gezamenlijk beoordelen. Beide grieven berusten op de vooronderstelling dat de ter verdediging gegeven reactie (hierna aan te duiden als verweerschrift) door betrokkene op een klacht van appellant moet voldoen aan de eisen van artikel 9, eerste lid en artikel 11, eerste lid, GBAA. Het College acht deze vooronderstelling onjuist en overweegt daartoe dat betrokkene met genoemd verweerschrift heeft beoogd de klacht te weerleggen door zijn lezing en zienswijze met betrekking tot de feiten en omstandigheden te geven. Gelet op de aard van dit stuk, zijn daarop voormelde eisen niet van toepassing.
Het College ziet ook overigens geen grond voor het oordeel dat betrokkene met het naar voren brengen in de klachtprocedure van de argumenten die in dit stuk zijn vervat, in tuchtrechtelijk verwijtbare zin heeft gehandeld.
De omstandigheid dat het verweerschrift ook buiten voornoemde klachtprocedure door toedoen van betrokkene een rol heeft gespeeld, betekent niet dat het geschrift in dat verband een andere status heeft gekregen, in die zin dat de artikelen 9 en 11 GBAA hierop van toepassing zijn geworden. Het verweerschrift heeft zijn oorspronkelijke hoedanigheid niet verloren en kan derhalve niet worden aangemerkt als een oordeel in de zin van artikel 9, eerste lid, noch als mededelingen omtrent de uitkomst van zijn arbeid in de zin van artikel 11, eerste lid, GBAA. Bedoelde bepalingen missen derhalve ook in dit verband toepassing.
Aangezien hetgeen appellant in de eerste en tweede grief voor het overige heeft aangevoerd, voortbouwt op zijn hiervoor besproken en door het College niet gevolgde vooronderstelling, behoeft dit geen verdere bespreking.
3.3 In de derde en laatste grief betoogt appellant ten slotte dat de raad van tucht het opleggen van een maatregel aan betrokkene niet achterwege had mogen laten.
Appellant moet op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, aangezien voor hem als oorspronkelijke klager, ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, alleen beroep openstaat indien en voor zover zijn bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. Tegen de gegrond verklaarde klachtonderdelen en de daaraan door de raad van tucht verbonden consequenties kan de oorspronkelijke klager niet opkomen.
3.4 Het voorgaande leidt ertoe dat de eerste en tweede grief falen, zodat het beroep in zoverre moet worden verworpen. Wat betreft de derde grief moet appellant niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
De hierna te vermelden beslissing berust op titel IV van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de artikelen 9 en 11 GBAA.