Klachtonderdeel a.
Onderdeel a. van de klacht is gebleken betrekking te hebben op een regeling welke klager in samenspraak met zijn advocaat, betrokkene en de opvolgende accountant, F RA te B, heeft getroffen met betrekking tot de incasso en het aanwenden van een belastingrestitutie ter grootte van f 118.139,--. Het betreffende bedrag is door de opvolgende accountant op twee data in februari en maart 1999 ontvangen. Deze heeft daaruit onder meer bedragen aan betrokkene betaald ter zake van diens openstaande declaraties.
Gelet op de beschreven wijze van totstandkoming van de regeling en de betwisting van betrokkene is niet aannemelijk geworden dat klager door betrokkene onder druk is gezet om de betreffende regeling te treffen en evenmin dat betrokkenes declaraties zonder toestemming van klager werden betaald.
Klachtonderdeel b.
Ten aanzien van klachtonderdeel b. is gebleken dat betrokkene op zijn factuur van 23 september 1998 een overzicht heeft gegeven van de nog te betalen declaraties, welk overzicht door klager is geparafeerd. Uit de stukken blijkt voorts dat klager op 24 september 1998 een schriftelijke machtiging heeft ondertekend ten behoeve van zijn advocaat, op grond waarvan deze gemachtigd werd de aan klager toekomende belastingrestituties te ontvangen en daaruit aan betrokkene het bedrag van diens openstaande declaraties te betalen.
Niet is gebleken dat klager mondeling of schriftelijk om een specificatie van de facturen van betrokkene heeft gevraagd.
De Raad ziet daarom geen grond voor een verwijt aan betrokkene.
Klachtonderdeel c.
3. Betrokkene heeft zich tegen klachtonderdeel c. verweerd door aan te geven dat hij de jaarrekeningen voor de jaren 1992, 1993, 1994 en 1995 heeft samengesteld. Hij heeft in dit verband verwezen naar een rapport van de Belastingdienst Ondernemingen Maastricht van 9 augustus 1996, welk rapport betrekking heeft op een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Inkomstenbelasting, Vermogensbelasting en Omzetbelasting in de jaren 1992 tot en met 1995. Betrokkene heeft erop gewezen dat het onvoorstelbaar is dat klager belastingaangiften heeft ingediend zonder jaarstukken.
Op dit verweer heeft klager niet nader gereageerd, zodat de Raad het ervoor houdt dat klager de jaarstukken heeft ontvangen.
Klachtonderdeel d.
4. Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de Raad dat klager in de toelichting bij zijn klacht niet heeft aangegeven welke adviezen volgens hem waanzinnig waren. Evenmin heeft klager aangegeven waarom adviezen van betrokkene waanzinnig waren.
Niettemin heeft betrokkene sommige opmerkingen van klager over de door betrokkene gegeven adviezen weersproken. Hierop is klager niet nader terug gekomen.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat betrokkene adviezen heeft gegeven die de toets der kritiek niet kunnen doorstaan.
Klachtonderdeel e.
5. Bij klachtonderdeel e. heeft betrokkene toegelicht dat klager in financiële problemen gekomen was door omstandigheid dat hij de bouw van een tweetal door hem gekochte panden, te weten een woonhuis te G en een recreatiebungalow in de H, niet kon financieren. Hierop heeft klager de recreatiebungalow weer verkocht en heeft daarbij aan betrokkene verzocht om besprekingen met de koper van de bungalow te voeren.
Betrokkene heeft toegelicht dat de koper bereid was om grond, aanneemsom en extra kosten voor een keuken te betalen, doch niet bereid was een post van f 17.500,-- aan meerkosten te betalen. Volgens betrokkene is de voorovereenkomst tot deze verkoop van het pand op 16 juli 1998 totstandgekomen.
Klager heeft deze uitleg van betrokkene, die laatstgenoemde ter zitting heeft herhaald, niet gemotiveerd bestreden. De Raad moet dus aannemen dat de verkoop van de bungalow de instemming van klager had.
De Raad acht onder deze omstandigheden niet aangetoond dat betrokkene in deze een misslag heeft begaan of heeft gehandeld in strijd met de eer van de stand der registeraccountants.
Klachtonderdeel f.
6. De stelling van klachtonderdeel f. dat betrokkene klager als persoon heeft vernederd is door klager niet met feiten onderbouwd.
Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag.
Klachtonderdeel g.
7. Bij klachtonderdeel g. overweegt de Raad dat klager zijn stelling dat betrokkene bij de belastingdienst te Maastricht een negatief beeld van klager heeft geschetst, niet heeft onderbouwd. Betrokkene heeft in dit verband aangevoerd dat door zijn herstelwerkzaamheden over de jaren 1992 tot 1994 de naam van klager bij de belastingdienst, die daar blijkens het aangehaalde rapport van 9 augustus 1996 ter discussie stond, enigszins is gezuiverd.
Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.