ECLI:NL:CBB:2004:AO4666

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/354
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen registeraccountant wegens onvolledige jaarrekening en declaraties

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 januari 2004 uitspraak gedaan in een tuchtprocedure tegen registeraccountant C RA, naar aanleiding van een klacht van A, die zich vertegenwoordigd liet bij mr. E. Hermsen. De klacht betreft onder andere het niet afmaken van de jaarrekening 1998 en het niet verzorgen van de jaarrekening 1999, alsook het feit dat betrokkene op de stukken heeft vermeld dat er geen accountantscontrole is toegepast. De procedure begon met een klacht die op 10 december 2000 door A werd ingediend bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage. De Raad heeft de klacht op 21 december 2001 ongegrond verklaard, waarna A in beroep ging bij het College.

Het College heeft de feiten vastgesteld op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting. Het College oordeelde dat betrokkene niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht dat betrokkene de jaarrekening 1998 niet heeft afgemaakt, werd ongegrond verklaard omdat A niet kon aantonen dat betrokkene over voldoende gegevens beschikte om de jaarrekening af te ronden. Ook het verwijt dat betrokkene geen accountantscontrole heeft uitgevoerd, werd verworpen, omdat betrokkene geen opdracht had gekregen voor een controle.

Daarnaast werd de klacht over de hoogte van de declaraties afgewezen. Het College oordeelde dat betrokkene zijn honorarium niet onterecht had vastgesteld en dat de werkzaamheden die hij had verricht, in overeenstemming waren met de gedeclareerde bedragen. Het College concludeerde dat de klacht in alle onderdelen ongegrond was en verwierp het beroep van A. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/354 29 januari 2004
20020 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: raad van tucht), gewezen op 21 december 2001,
gemachtigde: mr. E. Hermsen, advocaat te Veldhoven.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 21 december 2001, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op dezelfde dag genomen beslissing op een door appellant op
10 december 2000 tegen C RA (hierna: betrokkene) ingediende klacht.
Bij een op 21 februari 2002 bij het College ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 29 maart 2002 de stukken als bedoeld in artikel 53 van de Wet op de Registeraccountants doen toekomen aan de griffier van het College.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 23 oktober 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Betrokkene heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Waardenburg, advocaat te 's-Gravenhage.
2. De vaststaande feiten
Het College gaat uit van de feiten zoals die zijn vastgesteld in de bestreden beslissing van de raad van tucht, nu tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd.
3. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de bestreden tuchtbeslissing, die aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
4. De middelen van beroep
Appellant heeft - samengevat - tegen de bestreden tuchtbeslissing de volgende middelen voorgedragen.
4.1 De raad van tucht heeft ten onrechte geoordeeld dat betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt van het niet vervaardigen van de jaarrekening 1999 en het slechts ten dele afronden van de jaarstukken 1998. Appellant blijft betwisten dat betrokkene hem veelvuldig, laat staan bij ieder contact, heeft verzocht om de ontbrekende stukken. Bovendien had van betrokkene, gezien zijn positie, zeker kunnen worden gevraagd zijn cliënt schriftelijk te informeren omtrent de nog ontbrekende stukken en zijn wens om deze alsnog te ontvangen. Het voorleggen van een memo, zoals betrokkene heeft gedaan, is daartoe volstrekt onvoldoende. Het is niet aan appellant de door hem gestelde onjuistheid van de gegevens van de jaarrekening 1998 nader te substantiëren Alleen al uit het feit dat de jaarrekening 1998 incompleet was en de belastingdienst deze niet heeft aanvaard, volgt overigens dat deze niet klopte. De raad van tucht heeft dan ook ten onrechte overwogen dat appellant zijn verwijt dat de gegevens in de jaarrekening 1998 niet kloppen niet heeft gesubstantieerd.
4.2 Het oordeel van de raad van tucht dat betrokkene door aan de jaarstukken 1998 de bewoordingen "geen accountantscontrole toegepast" toe te voegen geheel volgens de gedrags- en beroepsregels voor accountants heeft gehandeld, is onjuist. Betrokkene had wel degelijk een accountantsverklaring kunnen afgeven. Appellant is door betrokkenes handelwijze een belastingteruggave misgelopen. Als de stukken al incompleet waren, is dit aan betrokkene zelf te wijten geweest. In een brief van 1 mei 2000 aan Partners in financiële planning te Meerssen heeft betrokkene onomwonden aangegeven dat hij de laatste door hem opgevraagde financiële informatie over de jaren 1998 en 1999 heeft mogen ontvangen en dat derhalve de financiële gegevens over deze jaren binnen 2 weken definitief zouden kunnen zijn verwerkt. Gelet hierop kan betrokkene niet volhouden dat hij niet beschikte over voldoende gegevens om de financiële jaarstukken van klager te produceren. Nu bovendien niet is gebleken dat hem geen opdracht ter zake is gegeven, moet ervan worden uitgegaan dat hij deze wel had. Het is immers aan de accountant ervoor zorg te dragen dat een gegeven opdracht wordt vastgelegd.
4.3 Ook met betrekking tot de opdracht tot het regelen van de bankgarantie en het onder één dak brengen van hypotheken van klager geldt dat van de accountant mag worden verwacht dat hij het niet aanvaarden van dergelijke opdrachten uitdrukkelijk bevestigt aan zijn cliënt. In de onderhavige zaak geldt dit eens te meer, aangezien het betrokkene duidelijk moet zijn geweest dat appellant sedert zijn auto-ongeluk aan concentratiestoornissen leed en moeite had zich dingen te herinneren.
4.4 Hetgeen de raad van tucht heeft overwogen met betrekking tot de declaraties van betrokkene kan ten slotte evenmin standhouden. De accountant had zijn cliënt vooraf op de hoogte moeten stellen van de te hanteren uurtarieven of honoraria. In dit geval heeft niet vastgestaan welk uurtarief door betrokkene zou worden gehanteerd. Het is duidelijk dat betrokkene, nu een prijsafspraak van ƒ 3.100,-- tot ƒ 3.300,-- inclusief BTW per opgesteld jaarstuk was gemaakt, niet zonder meer een bedrag van ƒ 34.000, -- aan appellant in rekening heeft kunnen brengen. Hetgeen de rechtbank Roermond in haar uitspraak van
12 september 2002 heeft overwogen omtrent de specificatie van het grote aantal door het kantoor van betrokkene aan advieswerkzaamheden voor klager bestede uren, leidt ertoe dat de klacht in dit opzicht zonder meer gegrond had moeten worden verklaard.
5. De beoordeling
5.1 Voor zover appellant heeft willen betogen dat de raad van tucht op grond van de omstandigheid dat betrokkene hem niet schriftelijk om de voor de opstelling van de jaarstukken 1998 benodigde en ontbrekende bescheiden heeft verzocht, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van betrokkene had moeten aannemen, faalt dat betoog. De raad heeft terecht voldoende aannemelijk geacht dat betrokkene appellant bij herhaling om de ontbrekende stukken heeft verzocht. De stukken, waaronder ook het door betrokkene met het oog op de bespreking van 6 november 2000 opgestelde memo, waarin de nog ontbrekende stukken met name worden aangegeven - en waarop klager niet nader heeft gereageerd - duiden erop dat betrokkene een actieve rol had bij het vergaren van de voor het opstellen van de jaarstukken 1998 benodigde stukken en hij daarbij niet onzorgvuldig tewerk is gegaan. Uit de toepasselijke regelgeving kan voorts geen verplichting voor de betrokken accountant worden afgeleid tot het schriftelijk vragen van de benodigde en ontbrekende bescheiden. Ook anderszins bestaat geen aanleiding in dezen zodanige verplichting aan te nemen, in het bijzonder niet nu betrokkene er redelijkerwijs van uit heeft mogen gaan dat appellant er voldoende van op de hoogte was welke bescheiden betrokkene nog van hem wenste te ontvangen. In de gegeven omstandigheden is de raad van tucht terecht tot het oordeel gekomen dat betrokkene op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het College is voorts met de raad van tucht van oordeel dat het wel degelijk op de weg van appellant, immers de indiener van de klacht, ligt zijn verwijt dat de gegevens in de jaarrekening 1998 niet kloppen te substantiëren. De omstandigheid dat de belastingdienst de jaarrekening 1998 niet heeft aanvaard vormt op zich onvoldoende aanknopingspunt te concluderen dat betrokkene hier misslagen heeft begaan. Nu appellant ook in beroep zijn verweer niet heeft gesubstantieerd bestaat geen grond voor het oordeel dat betrokkene op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het eerste middel treft derhalve geen doel.
5.2 Het tweede middel klaagt erover dat betrokkene ten onrechte op de door hem vervaardigde bescheiden heeft vermeld geen accountantscontrole te hebben uitgevoerd. Appellant heeft daarbij gewezen op de brief van 1 mei 2000 van betrokkene aan mevrouw D van Partners in financiële planning waarin hij meedeelt dat hij thans over alle gevraagde stukken over 1998 en 1999 beschikt. Gelet op het nadere memo voor de bespreking van 6 november 2000 tussen appellant en betrokkene, waarin een overzicht wordt gegeven van de nog ontbrekende stukken, kan aan dit schrijven niet de betekenis worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien. Na de bespreking van 6 november 2000 heeft betrokkene appellant nog schriftelijk bevestigd dat, hoewel de voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting 1998 niet alle volgens hem benodigde bescheiden aanwezig waren, niettemin - op verzoek van appellant - aangifte zou worden gedaan. Het had appellant derhalve zonder meer duidelijk kunnen en moeten zijn dat betrokkene over onvoldoende gegevens beschikte voor het opstellen van de jaarstukken 1998. De raad van tucht heeft, gelet hierop, terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat de aangifte inkomstenbelasting 1998 gebaseerd was op incomplete jaarstukken niet aan betrokkene te verwijten was en - bovendien - dat het toevoegen van de door klager gewraakte vermelding "geen accountantscontrole toegepast" in overeenstemming met de geldende beroepsregels was. Zelfs indien aan appellant een opdracht was gegeven tot het verrichten van accountantscontrole - hetgeen overigens op grond van de stukken niet aannemelijk is - zou hij daaraan in de gegeven omstandigheden niet hebben kunnen voldoen. Ook het tweede middel faalt derhalve.
5.3 Het derde middel betreft de volgens appellant aan betrokkene gegeven opdrachten tot het regelen van een bankgarantie en het onder één dak brengen van zijn hypotheken. Aangesloten wordt bij hetgeen de raad van tucht dienaangaande heeft overwogen. De stelling van appellant dat betrokkene hem schriftelijk had moeten bevestigen dat hij de opdrachten niet aanvaardde, mist doel. Een zodanige verplichting kan niet uit enige toepasselijke rechtsregel worden afgeleid. Daarbij komt dat het appellant uit de door de raad van tucht beschreven. - en niet betwiste - gang van zaken duidelijk had kunnen en moeten zijn dat betrokkene geen opdracht als door appellant bedoeld heeft aanvaard. Gelet op het vorenstaande faalt ook het derde middel.
5.4 Ten aanzien van het vierde middel overweegt het College als volgt. Naar vaste jurisprudentie van het College (uitspraak van 25 juli 2003, AWB 02/1681, op internet te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder LJN nummer AI 1140), kan in het kader van een tuchtrechtelijke procedure alleen met vrucht over de declaraties van een accountant worden geklaagd indien de betrokkene bij het opstellen en indienen daarvan zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid heeft gehandeld, dat daardoor de eer van de stand van de registeraccountants is geschaad of anderszins is gehandeld in strijd met de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants 1994 (hierna: GBR 1994). De raad van tucht heeft, in aanmerking genomen de specificaties van de declaraties en de werkzaamheden waarop zij betrekking hebben, niet kunnen vaststellen dat betrokkene zijn honorarium verwijtbaar te hoog heeft vastgesteld. Het College deelt dat oordeel en concludeert dat in redelijkheid kon worden vastgesteld dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door betrokkene niet is gebleken. Het College komt in het bestek van de onderhavige tuchtprocedure niet de bevoegdheid toe om bindende uitspraken te doen over de hoogte van facturen. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan de Raad voor Geschillen van het Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) en de burgerlijke rechter. Hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over de tussen hen bij de rechtbank Roermond gevoerde procedure kan daarbij gezien het vorenstaande geen rol spelen. Ook het vierde middel faalt derhalve.
5.5 Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep te worden verworpen.
5.6 Deze beslissing is gebaseerd op titel II, paragraaf 6, van de Wet op de Registeraccountants en op hoofdstuk II van de Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants 1994.
6. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. M.A. Fierstra en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2004.
w.g. J.A. Hagen w.g. A. Bruining
893/00.54
DE RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS
EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN
TE 'S-GRAVENHAGE
heeft de volgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:
A
wonende te B
klager
C O N T R A:
C RA
kantoorhoudende te D
betrokkene
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij brief van 10 december 2000 heeft klager een klacht in gediend tegen betrokkene. Deze heeft zich verweerd bij brief van 20 februari 2001. Daarna heeft klager gerepliceerd op 14 maart 2001 en heeft betrokkene gedupliceerd op 30 mei 2001.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 8 oktober 2001, alwaar klager is verschenen, bijgestaan door mevrouw E, alsmede betrokkene, bijgestaan door mr. F. Waardenburg, advocaat te Rotterdam.
DE VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukkenwisseling en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten:
Klager heeft in de vorm van een éénmanszaak een bedrijf, waarin hij stacaravans en vakantiebungalows verhuurt.
Bij brief van 12 december 1999 heeft klager aan betrokkene verzocht de verzorging van de jaarstukken van zijn onderneming op zich te nemen.
Betrokkene heeft op 17 december 1999 een bespreking met klager gevoerd.
In januari 2000 heeft betrokkene collegiaal overleg gevoerd met zijn voorganger, F RA te B, waarna betrokkene de opdracht heeft aanvaard.
Betrokkene heeft ter uitvoering van de opdracht werkzaamheden verricht, bestaande onder meer uit het bijwerken van de administratie over 1998 en 1999, het opstellen van de jaarrekening 1998 en het voeren van besprekingen over het oversluiten van een hypotheek.
Betrokkene heeft in juli 2000 een bespreking met klager gevoerd over de jaarrekening 1998. Daarbij kwam aan de orde dat gegevens ontbraken.
Bij brief van 16 oktober 2000 heeft betrokkene aan klager een overzicht toegezonden van de tot en met 30 september 2000 verrichte werkzaamheden. Tevens is klager in die brief aangemaand een wegens facturen openstaand bedrag van f 27.669,05 te voldoen.
Op 6 november 2000 heeft betrokkene opnieuw een bespreking met klager gehad, waarin een aantal zaken, vermeld op een memo van betrokkene van die datum, aan de orde zijn gekomen. Het memo vermeldt een aantal specifiek ontbrekende gegevens.
Eveneens op 6 november 2000 heeft klager zijn administratieve bescheiden bij betrokkene opgehaald en de opdracht beëindigd.
Bij brief van 8 november 2000 heeft betrokkene de inhoud van de bespreking van 6 november 2000 aan klager bevestigd.
Op 9 november 2000 is door betrokkene een versie van de jaarrekening 1998 afgerond. Vanwege het ontbreken van een aantal gegevens was dit stuk niet compleet.
Op dezelfde dag is klagers aangifte Inkomstenbelasting 1998 met de incomplete jaarrekening aan de belastingdienst gezonden. Op deze stukken heeft betrokkene vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast.
Bij brief van 17 november 2000 heeft betrokkene een specificatie van berekende uren aan klager toegezonden.
Daar klager niet tot betaling is overgegaan, heeft betrokkene klager in een incassoprocedure op 4 december 2000 gedagvaard voor de rechtbank te Roermond.
DE KLACHT
De klacht betreft de volgende verwijten:
Betrokkene heeft de jaarrekening 1998 niet afgemaakt en heeft de jaarrekening 1999 helemaal niet verzorgd.
De gegevens in de jaarrekening 1998 kloppen niet.
Door op de stukken te verklaren dat er geen accountantscontrole is toegepast is de aangifte volgens klager in kwaliteit verminderd.
Betrokkene heeft verder niets voor klager gedaan, zoals het verzorgen van een bankgarantie en het onder een dak brengen van klagers hypotheken.
Betrokkene heeft exorbitant hoog gedeclareerd. Afgesproken was een prijs van f 3100,-- tot f 3300,-- incl. BTW voor het opmaken van een jaarstuk. Betrokkene heeft rekeningen gezonden tot een bedrag van f 34.000,--.
HET VERWEER VAN BETROKKENE
Betrokkene heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de Raad hierna voor zoveel nodig zal ingaan.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Klachtonderdeel a.
Betrokkene heeft in zijn verweer aangevoerd dat zowel hij als zijn medewerkerster mevrouw G bij nagenoeg ieder contact met klager heeft verzocht om de ontbrekende administratieve bescheiden voor zowel het jaar 1998 als het jaar 1999 te verstrekken, alsmede dat klager deze bescheiden onvolledig en ongeordend aanleverde. Betrokkene heeft voorts gewezen op zijn memo voor de bespreking van 6 november 2000, waarvan de inhoud tijdens die bespreking aan de orde is gekomen. Het memo vermeldt een groot aantal gegevens en bescheiden die betrokkene nog diende te verkrijgen.
Tegenover dit verweer heeft klager niet aannemelijk weten te maken dat betrokkene wel over voldoende gegevens beschikte om de jaarrekeningen 1998 of 1999 af te ronden.
De Raad is van oordeel dat betrokkene onder deze omstandigheden geen verwijt kan worden gemaakt van het niet vervaardigen van de jaarrekening 1999 en het slechts ten dele afronden van de jaarrekening 1998.
Het verwijt dat gegevens in de jaarrekening 1998 niet kloppen is door klager niet gesubstantieerd.
Klachtonderdeel b.
Bij dit klachtonderdeel heeft betrokkene aangevoerd dat op de door hem vervaardigde bescheiden over het jaar 1998 op grond van en in overeenstemming met de gedrags- en beroepsregels de bewoordingen "geen accountantscontrole toegepast" zijn opgenomen.
De Raad kan, gezien de feitelijke totstandkoming van de - incomplete - jaarrekening 1998, niet anders concluderen dan dat betrokkene in deze juist heeft gehandeld. Betrokkene heeft geen accountantscontrole uitgevoerd en had daartoe ook geen opdracht.
Klachtonderdeel c.
Betrokkene heeft uitdrukkelijk weersproken dat er enige afspraak is gemaakt over het verzorgen van een bankgarantie. Klager heeft in reactie hierop verwezen naar een brief van 19 december 2000 van zijn advocaat. Daarin komt slechts aan de orde dat het door de wederpartij van klager gelegde beslag op een tweetal vakantiewoningen is opgeheven. Niet is komen vast te staan dat betrokkene een opdracht tot het verzorgen van een bankgarantie voor klager heeft aanvaard.
Ten aanzien van het onder één dak brengen van hypotheken heeft betrokkene aangevoerd dat hij tijdens een van de eerste besprekingen aan klager de vraag heeft voorgelegd of het niet zinvoller zou zijn wanneer klager alle financieringen bij één geldverstrekker zou onderbrengen. Betrokkene heeft daarbij uitdrukkelijk aangegeven dat een dergelijke exercitie pas mogelijk zou zijn wanneer het cijfermateriaal kompleet zou zijn. Betrokkene heeft daaraan toegevoegd dat hij daaraan niet is toegekomen, omdat deze zaken niet compleet zijn geworden. Klager heeft hierop gesteld dat hij de hypotheekkwestie zelf verzorgd heeft.
Gelet op hetgeen partijen terzake van dit klachtonderdeel hebben aangevoerd is niet gebleken dat betrokkene jegens klager tekort is geschoten.
Klachtonderdeel d.
De Raad stelt voorop dat het beoordelen van declaraties slechts dan tot ingrijpen van de tuchtrechter kan leiden indien blijkt dat de accountant zijn honorarium niet heeft vastgesteld met inachtneming van aard en omvang der verrichte werkzaamheden.
Gebleken is dat betrokkene twee declaraties aan klager heeft verzonden, te weten op 1 juli 2000 en op 16 oktober 2000. Op eerstgenoemde declaratie is voor het verzorgen van de administratie 1998 en 1999 tweemaal f 3.500,-- berekend, alsmede een bedrag van f 3.000,-- voor adviezen en overige werkzaamheden. Op de tweede declaratie is een bedrag van f 1.235,-- vermeld voor het verzorgen van de administratie 1998 en 1999 en een bedrag van f 11.923,-- voor adviezen en overige werkzaamheden.
Bij zijn brief van 17 november 2000 heeft betrokkene aan klager een specificatie verschaft van de verrichte en in rekening gebrachte werkzaamheden, onder vermelding van het toegepaste tarief. Betrokkene heeft in zijn verweer naar dit stuk verwezen. Klager heeft hierop bij repliek gereageerd door te stellen dat alleen een bedrag voor de jaarrekening van f 3.300,-- tot f 3.500,-- is afgesproken en dat er verder niets is afgesproken. Klager heeft niet bestreden dat de overige werkzaamheden, niet verband houdende met het verzorgen van de administratie 1998 en 1999 en met het voorbereiden van de aangifte Inkomstenbelasting, door betrokkene ten behoeve van klager zijn verricht.
Gelet op de aard van de verrichte werkzaamheden en de daarvoor, blijkens de specificatie van betrokkene, toegepast tarieven, is de Raad van oordeel dat betrokkene geen verwijt treft van de wijze waarop hij zijn honorarium heeft vastgesteld.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.
DE BESLISSING
De Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratie-consulenten te 's-Gravenhage:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.P.H.M. van den Wildenberg, plv. voorzitter, W. de Bruijn RA en drs. H. den Boer RA, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Rijpstra, adj. secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2001 door
mr Th. Groeneveld, plv. voorzitter.
plv. voorzitter adj. secretaris