ECLI:NL:CBB:2004:AO4586

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1687
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake tegemoetkoming schade door mkz

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 februari 2004 uitspraak gedaan in een beroep van appellant A tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van 20 augustus 2002, waarbij zijn bezwaren tegen een eerdere beslissing over de tegemoetkoming in schade door de uitbraak van mond- en klauwzeer (mkz) niet-ontvankelijk waren verklaard. De procedure begon op 1 oktober 2002, toen appellant zijn beroepschrift indiende. In de loop van de procedure heeft appellant zijn gronden van beroep meerdere keren aangevuld, terwijl verweerder op zijn beurt verweer voerde. De zitting vond plaats op 13 januari 2004, waar appellant persoonlijk aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. J.H. Verheul-Verkaik.

De kern van het geschil draait om de vraag of de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Verweerder had in zijn besluit van 20 augustus 2002 gesteld dat appellant geen procesbelang meer had, omdat hij inmiddels de volledige tegemoetkoming had ontvangen voor de geruimde dieren en de vernietigde producten. Appellant betwistte dit en voerde aan dat hij en zijn zoon aanzienlijke schade hadden geleden door de blokkering van hun bedrijven, die voortvloeide uit de mkz-crisis. Het College oordeelde echter dat de schade die appellant en zijn zoon claimden niet onder de regeling van artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren viel, en dat deze schade in een aparte procedure behandeld moest worden.

Het College concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang meer was. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de scheiding van verschillende rechtsvragen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1687 24 februari 2004
11247 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik, werkzaam bij agentschap LASER.
1. De procedure
Op 1 oktober 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 augustus 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen een besluit op grond van artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) niet-ontvankelijk verklaard.
Op 17 oktober 2002 en 3 december 2002 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld en op 19 november 2002 en 18 december 2002 heeft verweerder verweer gevoerd.
Bij brieven van 18 juni 2003 en 10 juli 2003 heeft appellant de gronden van het beroep verder aangevuld en op 7 juli 2003 heeft verweerder een nader verweerschrift ingediend.
Op 5 januari 2004 heeft verweerder het College nadere stukken doen toekomen
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2004. Appellant is daar in persoon verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Medio maart 2001 zijn de op het bedrijf van appellant aanwezige evenhoevige dieren in verband met een verdenking van besmetting met mond- en klauwzeer (hierna: mkz) geruimd.
- Bij besluit van 10 juli 2001 heeft verweerder appellante op grond van artikel 86 van de Gwd een tegemoetkoming in de schade toegekend. Het bedrag van de tegemoetkoming is onder toepassing van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten (Stb. 2000, 537) met een percentage van 35 verlaagd en bedraagt f 222.206,65 (€ 100.832,98).
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 juli 2001 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 7 februari 2002 heeft verweerder appellant een tegemoetkoming in de schade ten bedrage van f 362.367,75 (€ 164.435,32) toegekend, onder gelijktijdige intrekking van zijn besluit van 10 juli 2001 wat betreft de bij dat besluit vastgestelde hoogte van de tegemoetkoming.
Bij dit besluit heeft verweerder van enige verlaging op grond van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten afgezien.
- Op 18 april 2002 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaren door de Commissie voor de bezwaarschriften van verweerder gehoord
- Vervolgens heeft verweerder op 20 augustus 2002 het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Voorzover te dezen relevant heeft verweerder dit oordeel als volgt onderbouwd.
"In bezwaar heeft u aangegeven het niet eens te zijn met de toepassing van de korting op de tegemoetkoming. In de definitieve beschikking is (…) geen korting meer toegepast en heeft u de volledige vergoeding ontvangen voor de runderen, schapen en overige producten op grond van het Besluit. Nu volledig aan uw bezwaren hieromtrent tegemoet is gekomen, ben ik van mening dat u geen belang meer heeft bij de behandeling van het door u ingediende bezwaarschrift. Er is geen sprake meer van een procesbelang, ten gevolge waarvan uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Verder voert u in bezwaar aan dat uw zoon voor f 25.000,- en u voor f 15.000 schade heeft geleden. Deze schade is volgens u ontstaan omdat de bedrijven werden geblokkeerd, waardoor omzetverlies is geleden. Deze schade zou veroorzaakt zijn door het optreden van de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (…).
Met betrekking tot deze bezwaren merk ik het volgende op. De beschikkingen van 10 juli 2001 en 7 februari 2002 zien op de vaststelling van de tegemoetkoming van de schade op basis van artikel 86 van de Gwwd. Artikel 86 handelt over uitkeringen van de tegemoetkoming in de schade, indien dieren zijn gedood en producten en voorwerpen onschadelijk zijn gemaakt ter bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Aangezien uw bezwaren zich niet tegen bovenstaande beschikkingen richten, maar tegen het handelen van de R.V.V., zullen deze in een afzonderlijke procedure door de R.V.V. moeten worden behandeld.
Uit navraag bij de R.V.V. is gebleken dat uw bezwaren hieromtrent aldaar bekend zijn en in behandeling zullen worden genomen. Voor de verdere afhandeling van deze bezwaren verwijs ik u dan ook naar de R.V.V. U zal te zijner tijd een besluit van deze dienst hieromtrent ontvangen.
Ook deze bezwaren nemen derhalve niet weg dat uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het vervallen van het procesbelang."
Hangende de beroepsprocedure heeft verweerder appellant een vergoeding betaald voor het vernietigde vlees van de vleeshandel van zijn zoon C. Voorts is inmiddels de door appellant gevorderde wettelijke rente eveneens aan hem vergoed.
Verweerder ontkent dat de R.V.V. niet op de schadeclaim van appellant zou hebben gereageerd en heeft in dat verband gewezen op een op 29 augustus 2002 gedateerde brief van de R.V.V. aan appellant.
4. Het standpunt van appellant
Het standpunt van appellant luidt, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ten tijde van de mkz-crisis heeft appellant in het algemeen belang met de R.V.V. meegewerkt aan de preventieve ruiming van zijn veestapel. In die periode is het in de vleeshandel van zijn zoon, C, aanwezige vlees eveneens vernietigd op basis van de enkele reden dat de zoon van appellant dezelfde achternaam had. Ondanks de omstandigheid dat na drie dagen reeds bekend was dat op het bedrijf van appellant geen sprake was van mkz, is de vleeshandel van C, welke onderneming niets met de veehouderij van appellant te maken heeft, gedurende negen weken geblokkeerd geweest. Als gevolg van dit handelen van de R.V.V. is grote financiële schade ontstaan. Appellant heeft in verband hiermee een schadeclaim bij de R.V.V. neergelegd.
De waarde van de preventief geruimde veestapel van appellant is door verweerder vergoed. In november 2002 heeft verweerder voorts C een vergoeding voor het vernietigde vlees doen toekomen en nadien heeft verweerder de gevorderde wettelijke rente vergoed.
Appellant handhaaft zijn claim betreffende de schade die voortvloeit uit de omstandigheid dat zijn bedrijf en de vleeshandel van C ten onrechte gedurende zes respectievelijk negen weken geblokkeerd zijn geweest. De door verweerder ten tonele gevoerde reactie van de R.V.V. van 29 augustus 2002 op de schadeclaim van appellant is appellant niet bekend.
5. De beoordeling van het geschil
Het College ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
Bij besluit van 7 februari 2002 ten aanzien van de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming in de schade op basis van artikel 86 van de Gwd, welk artikel enkel ziet op uitkeringen van een tegemoetkoming in de schade, indien ter bestrijding van een besmettelijke dierziekte dieren zijn gedood en producten en voorwerpen onschadelijk zijn gemaakt, heeft verweerder zijn aanvankelijke besluit van 10 juli 2001 herzien en is aan appellant de volledige getaxeerde waarde van de geruimde runderen en schapen en voor de vernietigde producten en voorwerpen toegekend. Daarmee is verweerder naar het oordeel van het College geheel tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant in verband met deze tegemoetkoming in de schade en heeft verweerder bij het bestreden besluit terecht geoordeeld dat het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk diende te worden verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang.
De door appellant gestelde schade die hij en C zouden hebben geleden als gevolg van de wekenlange blokkering van hun bedrijven, komt niet op grond van artikel 86 van de Gwd voor vergoeding in aanmerking. Bedoelde schadepost is immers het gevolg van feitelijk handelen van de zijde van de R.V.V. en dient in een aparte procedure te worden bestreden.
Het beroep van appellant dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004.
w.g. M.A. Fierstra w.g. M.S. Hoppener