ECLI:NL:CBB:2004:AO4584
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 februari 2004 uitspraak gedaan over een beroep dat was ingesteld door appellant tegen een besluit van verweerder van 24 oktober 2002. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit op grond van artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, maar verweerder verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk. De procedure begon op 9 december 2002, toen het beroepschrift door het College werd ontvangen. Appellant had zijn bezwaren aanvankelijk ingediend, maar deze werden door verweerder niet geaccepteerd vanwege het ontbreken van procesbelang. Tijdens de zitting op 13 januari 2004 was appellant niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De feiten van de zaak zijn als volgt: verweerder had appellant een tegemoetkoming in de schade toegekend naar aanleiding van de mond- en klauwzeercrisis in 2001. Bij de berekening van het uitgekeerde bedrag ging verweerder ervan uit dat appellant niet onder de Landbouwregeling viel. Appellant maakte bezwaar, maar verweerder concludeerde later dat appellant wel onder deze regeling viel en keerde het gevraagde bedrag uit. Het bestreden besluit werd echter niet op de juiste wijze gecommuniceerd aan appellant, wat leidde tot de vraag of het beroep tijdig was ingediend.
Het College overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Het College concludeerde dat het beroep van appellant na het verstrijken van deze termijn was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De argumenten van appellant dat het bestreden besluit naar een onjuiste gemachtigde was gestuurd, werden niet overtuigend geacht. Het College verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de termijnoverschrijding voor rekening van appellant kwam. Er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd.