5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College onderschrijft het standpunt van verweerder ter zake van de bevoegdheid van het College tot beoordeling van beroepen tegen handhavingsbesluiten als hier aan de orde.
5.2 Zoals ook volgt uit verweerders brief van 10 oktober 2003 aan appellante is het besluit van 9 april 2003 onbevoegd genomen. Genoemde brief strekt er naar het oordeel van het College toe het besluit van 9 april 2003 in die zin te wijzigen dat het door de ter zake bevoegde functionaris, namens verweerder wordt genomen.
Gelet hierop wordt appellantes beroep tegen het besluit van 9 april 2003 ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, juncto artikel 6:18 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het wijzigingsbesluit van 10 oktober 2003.
Het College zal beide bestreden besluiten hieronder in onderlinge samenhang beoordelen.
5.3 Gelet op het bepaalde bij artikel 71a van de Wet, in samenhang gelezen met artikel 5:32 van de Awb, komt aan verweerder de bevoegdheid toe om bestuursdwang toe te passen danwel in de plaats hiervan, een last onder dwangsom op te leggen.
Tussen partijen is in confesso dat appellante ten tijde van het nemen van de beslissing van 9 april 2003 niet had voldaan aan de ingevolge artikel 42a van de Wet op haar rustende verplichting tot overlegging van een verklaring van een accountant. Gelet hierop was verweerder bevoegd bestuursdwang toe te passen en derhalve ook bevoegd om in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen.
5.4 Naar het oordeel van het College heeft verweerder evenwel bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid kunnen besluiten tot het opleggen van de onderhavige last onder dwangsom. Hierbij neemt het College het volgende in aanmerking.
Verweerder overweegt in de bestreden beslissing - kort gezegd - dat de beoordeling van de aangifte van de mineralenheffingen door een accountant kan bijdragen aan een belangrijke besparing van de controle-inspanning door de Algemene Inspectiedienst die naast Bureau Heffingen is belast met de uitvoering van de Wet. De accountant legt namelijk een koppeling tussen de financiële boekhouding en de op de aangifte vermelde gegevens, waardoor onregelmatigheden eerder kunnen worden gesignaleerd.
Desgevraagd hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting echter bevestigd dat verweerder - ter voldoening aan de uit artikel 42a van de Wet voortspruitende verplichting tot overlegging van een verklaring van een accountant - genoegen neemt met overlegging van een door een accountant ondertekend rapport van bevindingen, waarbij door deze accountant wordt verklaard dat de financiële administratie van het betrokken bedrijf niet is gecontroleerd en aldus de evenbedoelde koppeling niet wordt gelegd. Zulks is ook geschied in de onderhavige zaak, waarin de betreffende accountant in een bij het rapport van bevindingen gevoegde bijlage een opmerking met deze strekking heeft geplaatst.
Gelet hierop ziet het College niet in welk in rechte te respecteren belang nog kan zijn gediend met het door middel van het opleggen van een last onder dwangsom afdwingen van het overleggen van het rapport van bevindingen bij de aangifte.
In het licht van het aldus ontbreken van zwaarwegend belang bij verweerder de overlegging van een rapport van bevindingen door middel van een last onder dwangsom af te dwingen, dient het belang van appellante om niet aldus voor onnodige kosten voor het opmaken van een accountantsrapport te worden geplaatst, te prevaleren en komt het College tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot oplegging van de onderhavige last onder dwangsom heeft kunnen besluiten. De bestreden besluiten dienen wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, Awb te worden vernietigd.
5.5 Het College acht termen aanwezig om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb, de primaire beslissing te herroepen en voorts te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden besluiten.
5.6 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. De door de gemachtigde van appellante gemaakte reiskosten worden vastgesteld op € 24,96. Van de door hem opgegeven verletkosten ad € 232,- komen in verband met reistijd en zittingsduur € 100,- voor toewijzing in aanmerking.