5. De beoordeling van het geschil
Hetgeen is aangevoerd door appellante, die geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen verweerders besluit haar bedrijf onder officieel toezicht te plaatsen, spitst zich toe op de vraag of het onredelijk lang heeft geduurd voordat verweerder heeft beslist op haar verzoek van 15 november 1999 deze plaatsing onder toezicht op te heffen. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
De positieve resultaten van het weefselonderzoek van drie van de vier geslachte runderen, die op 26 november 1999 aan de AID zijn medegedeeld, heeft verweerder niet als beletsel gezien de plaatsing onder toezicht uiteindelijk op te heffen. De vraag is derhalve of het urineonderzoek er aan in de weg stond eerder op appellantes verzoek van 15 november 1999 te beslissen. Van de zes runderen waarvan de urinemonsters door TNO Voeding positief waren bevonden voor methylboldenon, waren op 30 september 1999 vier runderen in beslag genomen en geslacht en twee runderen niet meer op het bedrijf van appellante aanwezig. Ook van enige andere reden om in verband met de bevindingen ten aanzien van deze zes runderen op zich de plaatsing onder toezicht na 15 november 1999 te handhaven, is het College niet gebleken.
De urinemonsters die de AID heeft genomen, zijn door het RIKILT-DLO blijkens zijn rapportage van 28 september 1999 negatief bevonden voor methylboldenon.
Waarom de resultaten van de brede screening van tien geselecteerde monsters, waartoe RIKILT-DLO toen besloot, nog niet ter beschikking van verweerder stonden toen deze zeven weken later het verzoek van appellante op 15 november 1999 ontving, heeft verweerder niet verklaard. Ook overigens valt niet in te zien waarom die resultaten niet op 15 november 1999 beschikbaar hadden kunnen zijn.
Het heeft in het licht van voorgaande omstandigheden op de weg gelegen van verweerder, onder wiens ministerie het RIKILT-DLO ten tijde van belang ressorteerde, bij ontvangst van het verzoek van appellante op 15 november 1999 onverwijld en met voorrang de brede screening van de geselecteerde monsters te voltooien, en met voortvarendheid op basis van de resultaten van bedoelde screening te beslissen.
Naar het oordeel van het College is verweerder hierin tekort geschoten.
Desgevraagd ter zitting heeft verweerder niet kunnen verklaren waarom tot 24 november 1999 is gewacht op de resultaten van de brede screening van tien geselecteerde monsters. Voorts is gesteld noch gebleken dat, toen die resultaten een bevestiging bleken te vormen van de negatieve analyseresultaten waarover verweerder reeds twee maanden voordien beschikte, bijzondere redenen er aan in de weg stonden om met gezwinde spoed tot de gevraagde opheffing van de plaatsing onder toezicht te beslissen.
Voorgaande overwegingen leiden het College tot de conclusie dat verweerder nadat hij het verzoek van appellante van 15 november 1999 had ontvangen niet met de vereiste zorgvuldigheid de nodige kennis omtrent de genomen monsters heeft vergaard en niet voldoende rekening heeft gehouden met appellantes belang bij een zo spoedig mogelijke opheffing van de plaatsing onder toezicht van haar bedrijf zodra de analyseresultaten dit rechtvaardigden.
De slotsom is dat het beroep gegrond behoort te worden verklaard. Het bestreden besluit moet derhalve worden vernietigd voor zover daarbij de beslissing is gehandhaafd eerst per 6 december 1999 het onder officieel toezicht plaatsen van appellantes veehouderijbedrijf op te heffen.
Het College acht termen aanwezig te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven, en voor de overige nadere beslissingen, in het dictum van deze uitspraak vermeld. Hierbij is het bedrag van de kosten van rechtsbijstand die aan appellante door haar gemachtigde is verleend, vastgesteld overeenkomstig het tarief in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht onder toekenning van 3 punten, zijnde 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 14 augustus 2002, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op verweerders antwoorden en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 23 juli 2003.