ECLI:NL:CBB:2004:AO2586

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/557
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en vergunningbewijs in taxivervoer

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 januari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen Roger Exploitatie Utrecht B.V. en de Minister van Verkeer en Waterstaat. De zaak betreft de toepassing van bestuursdwang door de Minister, die op 25 november 2002 schriftelijk bevestigde dat op 20 november 2002 bestuursdwang was toegepast omdat appellante taxivervoer verrichtte zonder een origineel vergunningbewijs in de taxi aanwezig te hebben. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 8 april 2003 door de Minister kennelijk ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij het College.

Tijdens de zitting op 9 januari 2004 werd het geschil beoordeeld. De kern van de zaak was of appellante voldeed aan de verplichting om een geldig vergunningbewijs in de taxi aanwezig te hebben, zoals voorgeschreven in de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Appellante stelde dat er wel een geldig vergunningbewijs aanwezig was, maar dat dit niet in origineel kon worden getoond tijdens de controle. Het College oordeelde dat de wet vereist dat een origineel vergunningbewijs zichtbaar in de taxi aanwezig moet zijn, en dat een kopie niet volstaat. Dit oordeel werd ondersteund door de Nota van Toelichting bij het Besluit, waarin wordt benadrukt dat controle en handhaving van de vergunningenstelsel essentieel zijn.

Het College concludeerde dat appellante in strijd met de wet handelde door taxivervoer te verrichten zonder een geldig origineel vergunningbewijs. Daarom werd het beroep van appellante ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de vergunningseisen in de taxivervoer sector en de rol van bestuursdwang als handhavingsmiddel.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 03/557 16 januari 2004
14913 Wet personenvervoer 2000
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
Roger Exploitatie Utrecht B.V., te Nieuwegein, appellante,
gemachtigde: mr. A.P. Flinterman, advocaat te Utrecht,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. W.E. van Haveren, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder de toepassing op 20 november 2002 van bestuursdwang schriftelijk bevestigd.
Bij besluit van 8 april 2003 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 mei 2003, bij het College op gelijke datum binnengekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 9 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van verweerder is verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 93 van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) is verweerder bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Artikel 16, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) bepaalt dat in elke auto waarmee taxivervoer wordt verricht, een geldig vergunningbewijs van de vervoerder aanwezig is. Op grond van het tweede lid is in de auto waarmee taxivervoer wordt verricht, het vergunningbewijs zichtbaar voor de reiziger aanwezig. In de Nota van Toelichting (Stb. 2000, 563) wordt inzake artikel 16 het volgende opgemerkt:
" Chauffeurs moeten in (…) auto's waarmee (…) taxivervoer wordt verricht, altijd een vergunningbewijs in hun (…) auto hebben. Hierdoor is het mogelijk om te controleren of voor het vervoer vergunning is verleend en of het vervoer in overeenstemming met de vergunning wordt verricht."
2.2 Tijdens een op 20 november 2002 uitgevoerde wegcontrole heeft een inspecteur van verweerders Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Vervoer, geconstateerd dat appellante taxivervoer verrichtte, terwijl in de taxi geen origineel vergunningbewijs aanwezig was, maar slechts een kopie vergunningbewijs. Deze inspecteur heeft bestuursdwang toegepast, er uit bestaande dat het verdere vervoer van personen door appellante met de betreffende taxi terstond werd belet, en de kopie ingenomen. Bij besluit van 25 november 2002 heeft verweerder de toepassing van bestuursdwang schriftelijk bevestigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat uit artikel 16 van het Besluit volgt dat het vergunningbewijs in het voertuig aanwezig dient te zijn, maar op het moment van de controle niet kon worden getoond.
2.3 Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep aangevoerd dat in het voertuig een geldig vergunningbewijs aanwezig was en dat tijdens de controle ook kon worden aangegeven waar de geldige vergunningsbewijzen zich in origineel bevonden.
2.4 Gelet op de inhoud van het uiterst summiere beroepschrift is slechts in geschil het antwoord op de vraag wanneer sprake is van het in de taxi aanwezig hebben van een geldig vergunningbewijs voor het verrichten van taxivervoer.
Appellante is kennelijk van oordeel dat een - door mr. Flinterman als jurist gecertificeerde -kopie van een vergunningbewijs volstaat. Verweerder is onder verwijzing naar de Nota van Toelichting bij het Besluit en de strekking van het vergunningenstelsel van de Wet van oordeel dat deze benadering niet in de rede ligt en dat het originele bewijs aanwezig dient te zijn.
Het College heeft voor de door appellante voorgestane uitleg geen steun in wet- of regelgeving kunnen vinden. Gelet op vorenstaand citaat uit de Nota van Toelichting, en gezien voorts de strekking van de Wet, kan niet anders worden geoordeeld dan dat de verplichting bestaat een origineel vergunningbewijs in de taxi aanwezig te hebben. Het kunnen volstaan met een kopie van het origineel zal immers de met voornoemde bepaling beoogde controle en handhaving aanzienlijk bemoeilijken dan wel zelfs onmogelijk maken. Het kunnen aangeven waar een origineel vergunningbewijs zich bevindt kan voorts niet in de plaats treden van het zichtbaar voor de reiziger in het voertuig aanwezig hebben van het originele bewijs.
Op grond van het vorenstaande staat voor het College vast dat appellante in strijd met de Wet taxivervoer verrichte zonder dat een geldig vergunningbewijs in het voertuig aanwezig was. Derhalve is terecht en op goede gronden bestuursdwang toegepast.
2.5 Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2004.
w.g. J.A. Hagen w.g. R. Meijer