ECLI:NL:CBB:2003:AO2289

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1467
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit registratie tijdelijke overdracht fabrieksquotum

Op 1 augustus 2002 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van appellant tegen een besluit van verweerder van 24 juni 2002. Dit besluit betrof het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing van 15 maart 2002, waarin verweerder afweek van de aanvraag van appellant voor de registratie van een tijdelijke overdracht van 82.000 kg fabrieksquotum voor de heffingsperiode 2001/2002. In plaats daarvan werd een tijdelijke overdracht van 62.000 kg geregistreerd. Appellant stelde dat hij recht had op de volledige 82.000 kg, omdat hij meende dat eerdere registraties niet correct waren verwerkt.

De procedure begon met de indiening van het beroepschrift en de daaropvolgende indiening van een verweerschrift door verweerder op 2 oktober 2002. Tijdens de zitting op 20 augustus 2003 lichtten beide partijen hun standpunten toe. De kern van het geschil draaide om de vraag of appellant recht had op de volledige overdracht van het fabrieksquotum, gezien de eerdere registraties en de meldingen die hij had gedaan.

Het College oordeelde dat de registratie van 6 april 2001, waarin verweerder de overdracht van 20.000 kg aan een derde partij had verwerkt, correct was. Appellant had op 1 december 2000 een pachtovereenkomst gesloten, waardoor hij niet meer over deze hoeveelheid kon beschikken. Het College concludeerde dat appellant niet kon vertrouwen op een hogere hoeveelheid fabrieksquotum dan de geregistreerde 122.743 kg, en verklaarde het beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten vergoed, aangezien er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Nr. AWB 02/1467 24 december 2003
10720 Regeling superheffing 1993
overdracht
Uitspraak in de zaken van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, te Amsterdam
tegen
het Productschap Zuivel, zetelend te Rijswijk, verweerder,
gemachtigden: mr. G.W.P.A. van Schijndel en P. Scheening, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 1 augustus 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 juni 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 15 maart 2002, waarbij in afwijking van appellants aanvraag om registratie van een tijdelijke overdracht van 82.000 kg fabrieksquotum voor de heffingsperiode 2001/2002, een tijdelijke overdracht van 62.000 kg voor die periode is geregistreerd.
Verweerder heeft op 2 oktober 2002 een verweerschrift ingediend.
Op 20 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hierbij hun standpunten toegelicht bij monde van hun gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Regeling Superheffing 1993 (hierna ook: de Regeling) luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 15
1. Een referentiehoeveelheid kan worden overgedragen in samenhang met de overdracht van voor de melkproductie gebruikte grond, niet zijnde een geheel bedrijf, als overeengekomen door betrokken partijen (…).
(…)
Artikel 18
1. Degenen die een referentiehoeveelheid op basis van artikel 15 (…) hebben verworven respectievelijk overgedragen, geven daarvan binnen een termijn van zes weken gezamenlijk kennis aan het productschap op een daartoe door het productschap voorgeschreven formulier, volgens daartoe door het productschap gestelde voorschriften. (…)
(…)
Artikel 23
1. Onder overdracht wordt in deze paragraaf verstaan:
a. overdracht in eigendom onder bijzondere titel;
b. een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pachtwet betreffende los land hetwelk groter is dan één hectare of een hoeve geldend voor de duur van meer dan één jaar;
c. een schriftelijke pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pachtwet betreffende los land hetwelk niet groter is dan één hectare, geldend voor de duur van meer dan één jaar;
(…)"
3. Voor het tijdstip van overdracht van de referentiehoeveelheid is bepalend:
(…)
b. de ingangsdatum van de pachtovereenkomst dan wel de datum waarop de betrokken partijen de pachtovereenkomst schriftelijk zijn aangegaan, voor zover deze na de ingangsdatum ligt."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 1 december 2000 hebben appellant en B een eenmalige pachtovereenkomst gesloten ter zake van een perceel land van 1,00 ha voor de duur van één jaar en vijf dagen tussen appellant als verpachter en B als pachter. Bij deze pachtovereenkomst heeft appellant een fabrieksquotum van 20.000 kg melk overgedragen met ingang van de heffingsperiode 2000/2001 aan B. De pachtovereenkomst heeft als ingangsdatum 1 december 2000.
- Op 29 december 2000 heeft verweerders Centrale Organisatie Superheffing (hierna ook: COS) van appellant een meldingsformulier overdracht quotum met grond/geheel bedrijf (nr. 149408) ontvangen, waarop appellant als vervreemder en B en C als verkrijgers verklaren dat zij een overdracht van 20.000 kg fabrieksquotum zijn overeengekomen en dat de overdracht 1,0 ha. grond omvat en heeft plaatsgevonden op 1 december 2000.
- Verweerder heeft op 31 maart 2001 aan appellant een bericht "Registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2001/2002" afgegeven, waarop is vermeld dat voor appellant een fabrieksquotum is geregistreerd van 142.743 kg.
- Verweerder heeft op 6 april 2001 aan appellant een "Beschikking registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2000/2001" afgegeven, voorzover hier van belang luidend als volgt:
"(…)
Uw fabrieksquotum voor de heffingsperiode 2000/2001 is als volgt geregistreerd. (…)
Melk (…)
Laatst geregistreerde referentiequotum 142.743 kg (…)
- Permanente wijzigingen:
Uw meldingsformulier inzake de overgang van fabrieks-
en/of consumentenquotum i.v.m. de overdracht van - 20.000 kg (…)
grond, niet zijnde een geheel bedrijf. Formuliernummer:
GT 149408 Datum overdracht: 1-12-2000
-------------
Referentiequotum 122.743 kg (…)
- Leasing:
volgens bijgaand overzicht - 122.743 kg
-------------
Gebruiksquotum 2000/2001 0 kg (…)
= = = = =
Toedeling aan kopers
Referentiequotum Gebruiksquotum
Friesland Coberco Dairy Foods B.V. 122.743 kg 0 kg
(…)"
- Verweerder heeft eveneens op 6 april 2001 aan appellant een "Beschikking registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2001/2002" afgegeven, waarop is aangegeven dat het laatst geregistreerde referentiequotum 142.743 kg bedraagt. Hierop wordt tengevolge van mutaties uit voorgaande jaren 20.000 kg in mindering gebracht. Er is dan ook een referentie- en gebruiksquotum van 122.743 kg geregistreerd.
- Op 31 januari 2002 heeft de COS van appellant een "Meldingsformulier tijdelijke overdracht fabrieksquotum 2001/2002" (QL 244356) ontvangen, waarop appellant als vervreemder en D als verkrijger verklaren dat voor de heffingsperiode 2001/2002 een overdracht van 82.000 fabrieksquotum is overeengekomen.
- Bij besluit van 15 maart 2002 heeft verweerder appellant meegedeeld dat van zijn verzoek om registratie van de overdracht van een referentiehoeveelheid van 82.000 kg voor de heffingsperiode 2001/2002 moet worden afgeweken, aangezien na registratie van eerdere leasecontracten nog een restquotum van 62.000 kg resteert. In afwijking van de aanvraag heeft verweerder een tijdelijke overdracht van 62.000 kg voor de heffingsperiode 2001/2002 geregistreerd.
- Bij brief van 3 april 2002 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.
- Op 14 juni 2002 heeft een hoorzitting plaatsgehad.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen:
"(…)
De COS heeft op 29 december 2000 het meldingsformulier overdracht quotum met grond/geheel bedrijf (GT 149408) ontvangen. Het betreft de permanente overdracht door u aan B en C van 20.000 kg fabrieksquotum met een m.t.v. 4,38%. Overeenkomstig het verzoek in het meldingsformulier is de overdracht met ingang van heffingsperiode 2000/2001 geregistreerd. Na de registratie bedraagt het referentiequotum 122.743 kg. U bent hiervan in kennis gesteld bij de Beschikking registratie fabrieksquotum 2000/2001 van 6 april 2001.
Er is geen bezwaarschrift ingediend gericht tegen de registratie-beschikking van 6 april 2001. Ook zijn na ontvangst van meldingsformulier GT 149408 bij de COS geen transacties aangemeld inzake aan u of door u permanent overgedragen fabrieksquotum.
Dit betekent dat de COS bij de registratie van de betrokken tijdelijke overdracht (QL 244356) terecht is uitgegaan van een referentiehoeveelheid van 122.743 kg fabrieksquotum.
(…)"
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten onrechte vormt voor verweerder de registratie op 6 april 2001 van melding GT 149408 aanleiding voor het standpunt dat appellant voor de periode 2000/2001 slechts aanspraak kan maken op een referentiequotum van 122.743 kg in plaats van 142.743 kg. Appellant heeft de registratiebeschikking van 6 april 2001 niet ontvangen. Op het moment dat hij met D een tijdelijk contract sloot over het verleasen van 82.000 kg, ging appellant er van uit dat in de registratie fabrieksquotum van 31 maart 2001, waarin het gebruiksquotum op 142.743 kg was vastgesteld, melding GT 149408 reeds was verwerkt. Verweerder had deze melding immers reeds op 29 december 2000 ontvangen.
Appellant beroept zich op het vertrouwensbeginsel, omdat hij, gezien de periode tussen de melding GT 149408 van 29 december 2000 en de registratie van 31 maart 2001, in de veronderstelling verkeerde dat de melding in die registratie was verwerkt.
5. De beoordeling van het geschil
Op grond van de gedingstukken valt te constateren dat de op 29 december 2000 door verweerder ontvangen melding van een overdracht van 20.000 kg aan B door verweerder is verwerkt in de registratiebeschikking 2001/2002 van 6 april 2001. Niet in geschil is dat deze beschikking inhoudelijk juist is. Dit betekent dat appellant voor de heffingsperiode 2001/2002 slechts beschikt over een referentiehoeveelheid fabrieksquotum van 122.743 kg. Deze hoeveelheid is - naar evenmin in geschil is - in verband met eerdere contracten slechts toereikend om 62.000 kg van de verlangde 82.000 kg voor vermelde heffingsperiode te laten overgaan naar D.
Appellant beoogt met het beroep te bereiken dat een beweerdelijk bij hem door de eerdere registratiebeschikking 2001/2002 van 31 maart 2001, waarin de overdracht aan B nog niet was verwerkt, gewekt vertrouwen meebrengt, dat er desalniettemin van wordt uitgegaan dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met D nog beschikte over een (overdraagbare) hoeveelheid van 82.000 kg.
Het betoog van appellant kan niet leiden tot het door hem beoogde doel. Het College overweegt hiertoe als volgt.
Appellant is zelf op 1 december 2000 overeengekomen om per 1 april 2000 een hoeveelheid van 20.000 kg aan B over te dragen. In verband met deze overdracht, waarvan appellant op de voorgeschreven wijze melding had gedaan aan verweerder, kon appellant vervolgens niet meer over deze hoeveelheid beschikken en appellant behoorde zich hiervan ook bewust te zijn. Reeds hierop stuit zijn beroep op het vertrouwensbeginsel af.
Bovendien diende appellant er op te rekenen dat verwerking van bedoelde melding overeenkomstig de regels zou geschieden. Appellant heeft - naar hij op de hoorzitting op 14 juni 2002 heeft verklaard - op 7 maart 2001 telefonisch contact gehad over het nog niet verwerkt zijn van de onderhavige melding van 29 december 2000. Dit is verklaarbaar indien appellant inderdaad ten aanzien van de vijftien andere meldingen wél specifieke beschikkingen ter verwerking hiervan had ontvangen. Een specifiek tot verwerking van de onderhavige melding van 29 december 2000 strekkende registratiebeschikking is tussen 7 en 31 maart 2001 niet gegeven. Het verstrekte registratiebericht van 31 maart 2001 getuigt evenmin van verwerking van enige overdracht. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet een vertrouwen bij appellant, dat deze verwerking toch reeds had plaatsvonden.
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. C.J. Borman en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003.
w.g. M.J. Kuiper w.g. L. van Duuren