ECLI:NL:CBB:2003:AO1923
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- M.J. Kuiper
- R. Meijer
- Rechtspraak.nl
Intrekking van vergunning voor taxivervoer op basis van de Wet personenvervoer 2000
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 december 2003 uitspraak gedaan over de intrekking van een vergunning voor taxivervoer van appellant, A h..o.d.n. B, door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De intrekking volgde op een besluit van 18 maart 2003, waarin werd beslist op het bezwaarschrift van appellant tegen de intrekking van zijn vergunning ingevolge de Wet personenvervoer 2000. Appellant had op 25 april 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 31 oktober 2003 heeft appellant zijn situatie toegelicht, waaronder zijn deelname aan de BOV-opleiding en persoonlijke omstandigheden zoals de ziekte van zijn echtgenote.
De Wet personenvervoer 2000 vereist dat taxivervoer alleen mag worden verricht met een geldige vergunning. Appellant had in 2001 een vergunning gekregen, maar kon op 1 juli 2001 niet aantonen dat hij voldeed aan de eisen van vakbekwaamheid. De Minister had hem eerder een uitstel gegeven tot 1 juli 2002, maar ook op deze datum voldeed appellant niet aan de eisen. De Minister heeft vervolgens de vergunning ingetrokken, wat appellant aanvecht.
Het College overweegt dat appellant voldoende tijd is geboden om aan de eisen te voldoen en dat zijn persoonlijke omstandigheden geen reden vormen om de intrekking van de vergunning ongedaan te maken. Het College verklaart het beroep ongegrond, omdat appellant niet kan aantonen dat hij recht heeft op de vergunning op basis van de overgangsregeling voor historische vakbekwaamheid. De beslissing van de Minister wordt bevestigd, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.