3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellanten hebben niet betwist en ook voor het College staat vast dat het tuchtgerecht terecht tot een bewezenverklaring is gekomen en terecht heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde overtreding oplevert van artikel 6, derde lid, van de Verordening.
Het beroep richt zich uitsluitend tegen de opgelegde maatregel.
3.2 Met het tuchtgerecht is het College van oordeel dat het niet laten uitvoeren van een swab-onderzoek als een ernstige overtreding van de Verordening moet worden aangemerkt. Indien een besmetting met salmonella wordt vastgesteld, is het van groot belang om, vóórdat nieuwe kalkoenen wordt opgezet, vast te stellen of de stal waar de besmetting is geconstateerd inmiddels vrij is van salmonella. Oplegging van een geldboete wegens een overtreding als hier aan de orde is naar het oordeel van het College dan ook in beginsel passend en geboden.
3.3 Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde geldboete overweegt het College het volgende.
Blijkens de bestreden tuchtbeschikking heeft het tuchtgerecht bij het bepalen van de maatregel in aanmerking genomen dat appellanten geen positieve proceshouding hebben getoond en ter zitting van het tuchtgerecht met een geheel andere verklaring zijn gekomen dan de verklaring die zij blijkens het berechtingsrapport tegenover de betrokken controleur hebben afgelegd.
Het College stelt vast dat het tuchtgerecht in zijn tuchtbeschikking niet heeft gemotiveerd waarom de proceshouding van appellanten niet positief was en evenmin heeft vermeld waarover appellanten tegenstrijdige verklaringen zouden hebben afgelegd. Ook op grond van de gedingstukken, meer in het bijzonder het berechtingsrapport en het proces-verbaal van de zitting van het tuchtgerecht, heeft het College niet kunnen vaststellen dat het tuchtgerecht deze verwijten terecht aan appellanten heeft gemaakt.
Voorts heeft het tuchtgerecht overwogen dat het bedrijf van appellanten vele malen besmet is geweest en bij herhaling geen swab-onderzoek heeft uitgevoerd.
Het tuchtgerecht heeft niet concreet aangeduid in welke andere gevallen appellanten ten onrechte geen swab-onderzoek zouden hebben uitgevoerd. Ter zitting van het College heeft de gemachtigde van appellanten betwist dat sprake is geweest van andere overtredingen. Van de zijde van het productschap is desgevraagd verklaard dat van andere overtredingen door appellanten van de Verordening dan in de bestreden tuchtbeschikking aan de orde niet is gebleken.
Verder heeft het tuchtgerecht overwogen dat de werkwijze van het bedrijf van appellanten een gevaar vormt voor de volksgezondheid.
Het College stelt vast dat het tuchtgerecht ook dit verwijt niet nader heeft onderbouwd. Zoals blijkt uit het berechtingsrapport en het proces-verbaal van de zitting van het tuchtgerecht, hebben appellanten erop gewezen dat zij inspanningen hebben verricht ter bestrijding van salmonella, zij het dat zij hebben nagelaten de verplichte swab-onderzoeken te laten uitvoeren voordat op 23 januari 2001 nieuwe kalkoenen zijn opgezet. Niet is gebleken dat de betrokken controleur of het tuchtgerecht bij appellanten heeft nagevraagd waaruit deze inspanningen van appellanten bestonden. Ter zitting van het College is in dit verband nader toegelicht dat aan de op 23 januari 2001 opgezette kalkoenen micro-organismen zijn toegediend die besmetting met salmonella tegengaan en dat deze kalkoenen drinkwater hebben gekregen met een verhoogde pH-waarde. Appellanten hebben vervolgens wekelijks laten onderzoeken of er nog salmonella in de stallen aanwezig was, hetgeen niet het geval bleek te zijn. In reactie op deze verklaring is van de zijde van het productschap verklaard dat het hier bekende, op zichzelf goede en kostbare preventieve maatregelen betreft, maar dat dit er niet aan kan afdoen dat vooraf een swab-onderzoek had moeten worden uitgevoerd.
Gezien deze verklaringen en gegeven het geheel van bekende feiten en omstandigheden acht het College de door het tuchtgerecht ter motivering van de opgelegde maatregel genoemde verzwarende omstandigheden onvoldoende onderbouwd.
3.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden tuchtbeschikking niet in stand kan blijven, behoudens voorzover strekkende tot bewezenverklaring van hetgeen appellanten is tenlastegelegd. Het College zal het beroep van appellanten derhalve gegrond verklaren.
Het College acht termen aanwezig de zaak zelf af te doen.
Voorop staat dat de door appellanten begane overtreding van de Verordening op zichzelf ernstig is (zie § 3.2 van deze uitspraak). Anderzijds hebben appellanten naar het oordeel van het College aannemelijk gemaakt dat zij voor het overige wel maatregelen hebben getroffen ter voorkoming van (nieuwe) besmettingen met salmonella en is een aantal van de door het tuchtgerecht aan appellanten gemaakte verwijten, die de hoogte van de opgelegde geldboete mede hebben bepaald, ongegrond of niet voldoende onderbouwd.
Alles overziend acht het College oplegging van een geldboete van € 1.500,--, waarvan € 1.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, in het onderhavige geval passend en geboden.
Deze uitspraak berust op de artikelen 6, derde lid, en 10, tweede lid, van de Verordening en artikel 3 en titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.