3. De beoordeling van het beroep
3.1 Het College zal allereerst beoordelen in hoeverre de raad van tucht de klacht gegrond heeft verklaard.
In § 5.3 van de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht overwogen dat appellant zelfstandig onderzoek had moeten doen alvorens bijlage 3 bij de (in § 3.3 van de tuchtbeslissing omschreven) koopovereenkomst op te stellen en dat appellant, nu hij dat niet heeft gedaan, onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Uit deze overweging, gelezen in samenhang met het dictum van de tuchtbeslissing, maakt het College op dat de raad van tucht gegrond heeft verklaard het klachtonderdeel dat appellant onjuist heeft gehandeld door in bijlage 3 bij de koopovereenkomst aan te geven dat P geen schuld had aan (niet verkochte vennootschappen van) Q.
Naar het oordeel van het College bevat de bestreden tuchtbeslissing geen overweging(en) waaruit blijkt dat de raad van tucht het andere in rubriek 4 van die beslissing genoemde klachtonderdeel, te weten het in een later stadium stellen dat L aan Q fl. 750.000,-- met rente meer zou moeten betalen terzake van een schuld van P aan Q Holding B.V., gegrond heeft verklaard. In § 5.3 van de tuchtbeslissing wordt weliswaar de jaarrekening 1995 van Groothandel Q B.V. genoemd, maar naar het oordeel van het College heeft de raad van tucht deze jaarrekening genoemd in de context van het opstellen van meergenoemde bijlage 3.
Naar het oordeel van het College bevestigt § 5.4 van de bestreden tuchtbeslissing, waarin wordt gesproken over de "ter zake van het gegrond bevonden onderdeel van de klacht" op te leggen maatregel, dat de raad van tucht niet beide in rubriek 4 van zijn beslissing genoemde klachtonderdelen gegrond heeft verklaard. Nu het in rubriek 4 van de tuchtbeslissing vermelde klachtonderdeel dat appellant onjuist heeft gehandeld door in een later stadium te stellen dat L fl. 750.000,-- met rente meer aan Q zou moeten betalen niet gegrond is verklaard, dient ervan te worden uitgegaan dat de raad van tucht dit onderdeel van de klacht als ongegrond heeft verworpen.
3.2 Gelet op het vorenstaande en aangezien klaagsters geen beroep hebben ingesteld tegen de tuchtbeslissing, is in de onderhavige beroepsprocedure uitsluitend aan de orde of de raad van tucht terecht gegrond heeft verklaard het klachtonderdeel dat appellant onjuist heeft gehandeld door in bijlage 3 bij de koopovereenkomst aan te geven dat P geen schuld had aan (niet verkochte vennootschappen van) Q.
De derde grief van appellant richt zich tegen dit oordeel van de raad van tucht.
Ter toelichting op deze grief is in het beroepschrift onder meer aan de orde gesteld dat appellant vanaf februari 1995 accountant was van onder meer ASON. In de jaarrekening van P werd reeds enkele jaren melding gemaakt van een lening aan Groothandel Q B.V. en appellant had geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze vermelding. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat hij een samenstellingsopdracht had en derhalve niet tot taak had de door Q aan hem verstrekte cijfers te controleren.
Ter zitting van het College heeft appellant nader verklaard dat aan bijlage 3 bij de koopovereenkomst meerdere versies zijn voorafgegaan, die ter hand zijn gesteld aan hen die betrokken waren bij de onderhandelingen rond de verkoop van vennootschappen van Q en R aan K.
Aanvankelijk zou Groothandel Q B.V. niet worden verkocht aan K, reden waarom in eerdere versies van genoemde bijlage 3 was opgenomen dat P, dat wel zou worden verkocht, fl. 750.000,-- aan Q was verschuldigd. Nadien is om fiscale redenen besloten ook Groothandel Q B.V. te verkopen, zodat terzake van de schuld van P aan Q Groothandel B.V. geen bedrag van fl. 750.000,-- meer aan Q hoefde te worden betaald en de schuldpositie van P jegens Q in bijlage 3 bij de koopovereenkomst op nihil is gesteld.
Volgens appellant heeft geen van de betrokkenen bij de onderhandelingen rond de koopovereenkomst twijfels geuit over de juistheid van de vermelding van de schuldpositie van P jegens Q en de wijziging daarvan naar aanleiding van het alsnog (mee)verkopen van Groothandel Q B.V. aan K, ook Q niet.
3.3 Bij het beoordelen van de derde grief van appellant stelt het College voorop dat uit bijlage 3 bij de koopovereenkomst niet blijkt dat dit stuk door appellant is opgesteld. Appellant heeft evenwel verklaard dat hij de opsteller is van deze bijlage en dat hij daarvoor de volledige verantwoordelijkheid neemt. Gelet hierop kan appellant naar het oordeel van het College tuchtrechtelijk worden aangesproken op (de gang van zaken rond) het opstellen van deze bijlage.
Het College stelt vast dat klaagsters de feitelijke juistheid van de verklaringen van appellant, zoals weergegeven in § 3.2 van deze uitspraak, niet hebben weersproken. Het College acht de door appellant geschetste gang van zaken niet onaannemelijk. Hiervan uitgaande ziet het College op grond van de beschikbare gegevens geen plaats voor een tuchtrechtelijk verwijt aan appellant terzake van het opstellen van bijlage 3 bij de koopovereenkomst. Klaagsters hebben geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat appellant op 24 december 1996 reden had tot twijfel aan de juistheid van de aan hem verstrekte informatie. Het College neemt hierbij in aanmerking dat appellant niet de accountant was van Groothandel Q B.V. en Q Holding B.V.. Evenmin is gebleken dat appellant op 24 december 1996 bekend was of had moeten zijn dat op diezelfde dag de jaarrekening 1995 van Groothandel Q B.V. was uitgebracht, waarin geen vordering van fl. 750.000,-- op P was vermeld.
3.4 Gelet op het vorenstaande treft de derde grief van appellant doel en kan de bestreden tuchtbeslissing niet in stand blijven, voorzover daarbij de klacht gegrond is verklaard en appellant de maatregel van schriftelijke waarschuwing is opgelegd.
Het College kan de zaak zelf afdoen. Uit het vorenoverwogene volgt dat het aan de orde zijnde klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard. Dienovereenkomstig zal worden beslist. De overige grieven van appellant behoeven derhalve geen bespreking meer.
Na te melden beslissing rust op titel II, § 6, van de Wet op de Registeraccountants.