4. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het navolgende naar voren gebracht.
4.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat appellante niet-ontvankelijk in haar beroep moet worden verklaard. Appellante heeft haar bedrijf immers acht maanden vóór het instellen van het beroep gesloten, omdat dit bedrijf in een nieuwbouwwijk was gevestigd en aldaar niet kon worden gehandhaafd.
4.2 De mogelijkheid om voor werkzaamheden van de RVV tarieven vast te stellen, is neergelegd in Richtlijn 85/73/EEG inzake de financiering van keuringen en veterinaire controles. Deze richtlijn bepaalt dat het lidstaten vrij staat voor veterinaire keuringen forfaitaire bedragen per dier te heffen. Daarboven staat het lidstaten vrij om een hoger bedrag in rekening te brengen, zolang de totale retributie niet meer bedraagt dan de werkelijke kosten.
De huidige tarieven zijn in verschillende fasen en in overleg met het bedrijfsleven tot stand gekomen. De tariefswijziging van 22 mei 2000 (Stcrt. 2000, 98) moet gezien worden in het licht van het kabinetsbeleid dat gericht is op het streven naar kostendekkendheid van alle werkzaamheden van de RVV waarvoor tarieven kunnen worden geheven. Aan de vroegere controlewijze ontleende appellante een aanwijsbaar voordeel. Indien echter het bedrijfsleven een aanwijsbaar voordeel ontleent aan een keuring van overheidswege, betekent het niet volledig doorberekenen van de kosten van de keuring een verstoring van de concurrentieverhoudingen. De belastingbetaler betaalt dan voor een deel de bedrijfsvoering van de bevoordeelde onderneming en bedrijven die dit voordeel niet hebben worden benadeeld. Tevens is subsidiëring van bedrijfsvoering in feite staatssteun. In mei 2000 is aangekondigd dat maximumtarieven per dier zouden worden losgelaten. Beoogd werd om binnen enkele jaren tot kostendekkendheid te komen. Voor de berekening van de werkelijke kosten is onder meer gebruik gemaakt van een rapport van het bureau Ernst & Young uit 1998.
In mei 2000 is na ampele overwegingen en kritiek vanuit het geraadpleegde bedrijfsleven de stijging van het kwartiertarief beperkt gebleven tot 30% en is afgezien van de voorziene directe afschaffing van het maximumtarief.
Met ingang van oktober 2000 is een tariefsverhoging van 15% doorgevoerd, alsmede een generieke tariefsverhoging van 4,4%, waarin een stijging van loonkosten van de RVV is verdisconteerd.
In november 2001 is een tariefverhoging van 9,9% voor de pluimveesector, inclusief een generieke tariefsverhoging van 5% doorgevoerd. Verder is het maximumtarief afgeschaft.
De problemen bij appellante worden met name veroorzaakt door de afschaffing van het maximumtarief en verhoging van het kwartiertarief omdat op haar bedrijf relatief veel keuringstijd moet worden besteed. Verweerder ziet hierin geen aanleiding om ten aanzien van appellante geen verdere uitvoering te geven aan de reeds in 2000 ingezette stelselherziening. Er is sprake geweest van een redelijke overgangsperiode, welke periode, voorzover nodig, gebruikt kon worden om de bedrijfsvoering aan te passen. Herinvoering van het maximumtarief is niet aan de orde, omdat dat zou betekenen dat kleine bedrijven bevoordeeld worden ten opzichte van grote bedrijven. Hoewel de getroffen tariefsmaatregelen voor bedrijven als dat van appellante tot een aanzienlijke kostenstijging hebben geleid, bedraagt deze stijging per 1 november 2001 74,4% ten opzichte van de daarvoor gelegen periode en dat is veel minder dan de door appellante gestelde stijging van 375%.
Het voor slachthuizen met een geringe capaciteit, zoals dat voor appellante, ongedaan maken van de afschaffing van het maximumtarief is in strijd met het kabinetsstreven naar kostendekkendheid. De mogelijkheden voor appellante om haar keuringskosten te beperken dienen zoveel mogelijk gezocht te worden in het terugbrengen van de slachttijden binnen het bedrijf.
De gefaseerde afschaffing van het maximumtarief en de overige tariefswijzigingen zijn in mei 2000 op voorgeschreven wijze in de Staatscourant bekend gemaakt en appellante had daarvan op de hoogte kunnen zijn. Het is niet de taak van dierenartsen van de RVV om voorlichting te geven omtrent de tariefsregeling en zij zijn niet belast met facturering. Het ligt op de weg van appellante zelf om zich te vergewissen van de voor haar bedrijf relevante regelgeving.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat ten aanzien van appellante geen aanleiding wordt gezien verdere uitvoering aan de in het voorjaar van 2000 ingezette stelselherziening achterwege te laten en de tariefswijziging niet toe te passen. Voorts is appellante in het bestreden besluit op de mogelijkheid gewezen haar slachttijden aan te passen.