ECLI:NL:CBB:2003:AO0894

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/412
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie inzake de Elektriciteitswet 1998

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2003 uitspraak gedaan over een beroep ingesteld door de vereniging A en de besloten vennootschap B tegen een besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie. Het beroep was gericht tegen een besluit van 11 april 2001, waarin verweerder besliste op bezwaren tegen een eerder besluit van 12 april 2000. Dit laatste besluit betrof de vaststelling van het tweede deel van de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998. De appellanten stelden dat de netbeheerder onvoldoende waarborgen bood voor de rechten van aangeslotenen en dat de voorgestelde wijzigingen in de Netcode onvoldoende rechtsbescherming boden.

Het College heeft vastgesteld dat de netbeheerder verantwoordelijk is voor het beheer van de netten en dat de aansluiting tot het net behoort. De Belemmeringenwet Privaatrecht is van toepassing op aansluitingen, wat betekent dat de netbeheerder ook bij aansluitingen rekening moet houden met de rechten van aangeslotenen. Het College oordeelde dat verweerder niet in strijd met de wet heeft gehandeld door het voorgestelde artikel in de Netcode niet op te nemen. De appellanten hebben niet aangetoond dat de netbeheerders zonder de voorgestelde bepaling in hun taak zouden worden gehinderd.

De uitspraak concludeert dat het bestreden besluit, voor zover het artikel 3.5.1 van de Meetcode betreft, vernietigd dient te worden. Verweerder moet opnieuw beslissen op het bezwaar van Meterfabriek D, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De kosten van het beroep worden vergoed aan de appellanten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/412 5 november 2003
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaak van:
1. de vereniging A, te X, en
2. de besloten vennootschap B, te Y, appellanten,
gemachtigde: mr. W.H. van Oorspronk,
tegen
de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (tot 1 augustus 2000: de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Electriciteitswet), te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. F.B.A. Starink,
waaraan als partij deelneemt:
C, te Z.
1. De procedure
Op 23 mei 2001 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 april 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren tegen zijn besluit van 12 april 2000 tot het vaststellen van het tweede deel van de voorwaarden als bedoeld in artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de E-wet 1998).
Bij schrijven van 6 juli 2001 hebben appellanten hun beroep nader toegelicht.
Verweerder heeft op 27 december 2001 een verweerschrift ingediend, onder overlegging van de betrekkelijke stukken.
Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2002, alwaar partijen hun respectieve standpunten nader hebben toegelicht.
Het College heeft het onderzoek bij beschikking van 4 september 2002 heropend.
Bij schrijven van 13 september 2002 heeft het College Meterfabriek D in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Bij schrijven van 25 september 2002 heeft C het College medegedeeld als partij aan het geding deel te willen nemen.
Bij schrijven van 22 november 2002 heeft C haar visie aan het College doen toekomen.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2003. Meterfabriek D en C waren niet ter zitting aanwezig. De overige partijen hebben ter zitting hun respectieve standpunten nader doen toelichten door hun gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De E-wet 1998 kent thans, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen.
"Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;
(…)
i. net: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer;
(…)
Artikel 16
1. De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 36 vastgestelde gebied tot taak:
a. de door hem beheerde netten in werking te hebben en te onderhouden;
b. de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen;
c. de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden;
d. voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden;
e. op de grondslag van artikel 23 derden te voorzien van een aansluiting op de netten en hun desgevraagd een meter ter beschikking te stellen;
f. op de grondslag van artikel 24 ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren;
g. het bevorderen van de veiligheid bij het gebruik van toestellen en installaties die elektriciteit verbruiken;
h. op verzoek van een producent vast te stellen of diens productie-installatie geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit dan wel of sprake is van een installatie voor warmtekrachtkoppeling met een bij ministeriële regeling vast te stellen mate van reductie van de uitstoot van kooldioxide, alsmede of de meetinrichting geschikt is voor de meting van de elektriciteit die met de productie-installatie wordt opgewekt en op een net of een installatie ingevoed;
i. de hoeveelheid elektriciteit te meten die afkomstig is van een productie-installatie voor duurzame elektriciteit of klimaatneutrale elektriciteit of van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.
2. In aanvulling op de taken, bedoeld in het eerste lid, heeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tevens tot taak:
a. technische voorzieningen te treffen en systeemdiensten uit te voeren die nodig zijn om het transport van elektriciteit over alle netten op een veilige en doelmatige wijze te waarborgen;
b. mede ten behoeve van de andere netbeheerders de technische voorzieningen en systeemdiensten, bedoeld onder a, te benutten;
(…)
3. Het is anderen dan de desbetreffende netbeheerder verboden een taak uit te voeren als bedoeld in het eerste of tweede lid, behoudens voor zover het betreft het aanleggen van een landsgrensoverschrijdend net als bedoeld in het zesde lid of het aanleggen, beheren en onderhouden van een net als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, dan wel ter uitvoering van een procedure als bedoeld in artikel 20, derde lid.
4. Producenten, leveranciers, handelaren en aandeelhouders onthouden zich van iedere bemoeiing met de uitvoering van de taken die op grond van het eerste of tweede lid aan een netbeheerder zijn opgedragen.
5. Onder behoud van de verantwoordelijkheid van de desbetreffende netbeheerder voor de volledige en juiste uitvoering van zijn taak, kunnen de werkzaamheden bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, en de werkzaamheden bedoeld het tweede lid, onderdeel f, worden verricht door een rechtspersoon die niet als netbeheerder is aangewezen.
(…)
Artikel 20
1. Een net dat door een netbeheerder is of wordt aangelegd, hersteld, vernieuwd of uitgebreid in het voor hem op grond van de artikelen 31, eerste lid, onderdeel d, en 36 vastgestelde gebied, wordt voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als openbaar werk van algemeen nut.
(…)
Artikel 36
1. De directeur van de dienst stelt de tariefstructuren en voorwaarden vast met inachtneming van:
a. het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 33, eerste lid,
b. het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening,
c. het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt,
d. het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers en
e. het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening van netbeheerders.
(…)
Artikel 53
1. Het is verboden zonder vergunning elektriciteit te leveren aan beschermde afnemers.
2. Het verbod geldt niet ten aanzien van het leveren van elektriciteit:
a. (…)
e. die kan worden aangemerkt als duurzame elektriciteit."
Van 1 april 2001 tot 30 juni 2003 hield artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de E-wet 1998 het volgende in:
"1. De netbeheerder heeft in het kader van het beheer van de netten in het voor hem krachtens artikel 36 vastgestelde gebied tot taak:
(…)
h. de hoeveelheid electriciteit te meten die wordt opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e, en door een producent wordt ingevoed op het net, en deze gegevens te verstrekken aan die producent.
(…)"
2.2 In deze zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
- Bij besluit van 12 april 2001 heeft verweerder het tweede deel van de voorwaarden als bedoeld in artikel 36 van de E-wet 1998 vastgesteld. Deze vaststelling had onder meer betrekking op de onderdelen, bekend als de Netcode en de Meetcode.
- In de Netcode als vastgesteld bij het besluit van 12 april 2000 is niet opgenomen een door de gezamenlijke netbeheerders voorgesteld artikel 2.1.2.5, luidende als volgt:
"De aangeslotene duldt dat zowel voor hemzelf als ten behoeve van derden in, aan, op, onder of boven het perceel leidingen worden gelegd, aansluitingen tot stand worden gebracht, aftakkingen op reeds bestaande aansluitingen worden gemaakt, alsmede dat deze en bestaande leidingen, aansluitingen en aftakkingen in stand worden gehouden, onderhouden, uitgebreid, gewijzigd of afgesloten."
- In de Meetcode als vastgesteld bij het besluit van 12 april 2000 is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
"3.5.1. De netbeheerder verzamelt op elektronische wijze de in 3.2 genoemde data in zijn datacollectiepunt."
- Tegen het besluit van 12 april 2000 is bezwaar gemaakt door onder meer appellanten en Meterfabriek D.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten tegen het niet opnemen van het door de gezamenlijke netbeheerders voorgestelde artikel 2.1.2.5 in de Netcode ongegrond verklaard. Hij heeft hiertoe overwogen dat opname van voorgesteld artikel een te verstrekkende vrijheid voor de netbeheerders zou inhouden en aangeslotenen te weinig rechtsbescherming zou bieden. Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat voor inwerkingtreding van de Netcode bij een aansluitcontract tussen een netbeheerder en een aangeslotene aansluitvoorwaarden werden gevoegd. In deze privaatrechtelijke algemene voorwaarden werd veelal een vergaande duld- en gedoogplicht opgenomen. Voorts is verweerder van mening dat artikel 20 van de E-wet 1998 door de koppeling met de Belemmeringenwet Privaatrecht voldoende waarborgen biedt voor de netbeheerder. Volgens verweerder is niet aannemelijk dat de relevante bepalingen uit de Belemmeringenwet Privaatrecht alleen toepasbaar zijn op grote projecten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van Meterfabriek D tegen artikel 3.5.1 van de Meetcode gegrond geacht. Hij heeft hiertoe overwogen dat de bewoordingen van dit artikel tot verwarring hebben geleid. Indien een meetbedrijf dat meetgegevens verzamelt volgens de eisen en standaarden die de Commissie van Toelating hanteert bij de toelating, deze gegevens aan de netbeheerder aanbiedt, moet deze de gegevens accepteren en opnemen in zijn datacollectiepunt. Teneinde de verwarring te beëindigen heeft verweerder artikel 3.5.1 van de Meetcode aangevuld. Verweerder heeft artikel 3.5.1 van de Meetcode bij het bestreden besluit als volgt vastgesteld:
"De netbeheerder verzamelt op elektronische wijze de in 3.2 genoemde data in zijn datacollectiepunt. Indien de data, op verzoek van de aangeslotene, wordt aangeboden door een meetbedrijf dat is gecertificeerd en toegelaten conform paragraaf 1.3, is de netbeheerder verplicht deze data op te nemen in zijn datacollectiepunt."
In zijn verweerschrift en ter zitting op 12 juni 2002 en 21 mei 2003 heeft verweerder zijn standpunt als volgt nader toegelicht.
In artikel 1, lid 1, onder b, van de E-wet 1998 is een definitie gegeven van het begrip aansluiting; in artikel 1, lid 1, onder i, van de E-wet 1998 is een definitie gegeven van het begrip net. Uit deze laatste definitie valt af te leiden dat onder het net alles valt, behalve de installatie. De wetgever heeft het niet nodig gevonden in de E-wet 1998 een definitie van installatie op te nemen. Net en installatie zijn in de visie van de wetgever complementair: waar het net ophoudt, begint de installatie. De aansluiting markeert de overgang van net naar installatie. Een installatie is zodoende het geheel van electriciteitsleidingen en daaraan verbonden electriciteitsverbruikende apparaten van de afnemer die niet tot het net behoren en die liggen voor de aansluiting op het net (Kamerstukken II, 1998-1999, 26303, nr. 7, p. 20). De aansluiting zelf is dus onderdeel van het net. Dit betekent dat de Belemmeringenwet Privaatrecht ook van toepassing is op aansluitingen, omdat deze onderdeel van het net zijn.
Opname van een duld- en gedoogplicht als voorgesteld door de gezamenlijke netbeheerders zou een met onvoldoende waarborgen omklede inbreuk op het eigendomsrecht van de aangeslotenen betekenen. Aan aangeslotenen zou de rechtsbescherming van de Belemmeringenwet Privaatrecht ontnomen worden. Een onderwerp als het onderhavige leent zich ook niet om geregeld te worden bij materiële wetgeving. De taken en bevoegdheden van verweerder op grond van artikel 36 van de E-wet 1998 liggen op het technische vlak. Hiertoe behoort in ieder geval niet het regelen van zaken in de algemene privaatrechtelijke sfeer. Zonder uitdrukkelijke bevoegdheidstoekenning aan verweerder, afkomstig van de formele wetgever, mist verweerder de bevoegdheid tot regelgeving inzake het eigendomsrecht van aangeslotenen.
Anders dan appellanten menen, volgt uit artikel 16 van de E-wet 1998 niet dat het verzamelen van meetgegevens een exclusieve taak is van de netbeheerders. Voor het plaatsen van een meetinrichting bestaat een keuzevrijheid, zoals ook blijkt uit de redactie van artikel 16, lid 1, onder e, van de E-wet 1998. De meter behoort derhalve tot het vrije domein. Onderscheid moet gemaakt worden tussen het plaatsen van de meter en de verzameling van meetgegevens. Verweerder heeft bepaalde waarborgen in de regelgeving vastgelegd, omdat de gevolgen van fouten in de gegevens groot kunnen zijn.
Het staat een afnemer vrij zelf meetgegevens uit te lezen, bijvoorbeeld teneinde zijn productieproces efficiënter in te richten. Hiernaast worden door de netbeheerders gegevens uitgelezen ten behoeve van hun wettelijke taken. Naar aanleiding van bezwaren is een voorziening getroffen ter voorkoming van de noodzaak van een tweede uitlezing door of in opdracht van de netbeheerder ingeval de gegevens al uitgelezen zijn. Om de betrouwbaarheid te waarborgen is als eis gesteld dat alleen gegevens van een gecertificeerd en toegelaten meetbedrijf door de netbeheerder geaccepteerd moeten worden. De eisen voor toelating zijn mede opgesteld door de netbeheerders die vervolgens weer betrokken zijn bij de Commissie van Toelating. Artikel 3.5.1 van de Meetcode heeft noch de strekking, noch het effect dat wettelijke taken en bevoegdheden van de netbeheerder worden aangetast.
In de praktijk is inmiddels aanvaard dat commerciële meetbedrijven de meetgegevens uitlezen. De netbeheerders en meetbedrijven hebben op initiatief van het Platform Versnelling Energieliberalisering overeenstemming bereikt over een meetcode voor electriciteit waarin onduidelijkheden op dit punt zijn weggenomen. Tot nu toe heeft verweerder echter nog geen voorstel tot wijziging van de Meetcode ontvangen, hoewel appellante sub 1 in een brief van 13 mei 2003 aan het College aangeeft dat het wijzigingsvoorstel klaar is. Gelet op het voorgaande heeft appellante sub 1 geen procesbelang meer bij dit onderdeel van haar beroep. Het beroep van appellante sub 1 dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Het standpunt van appellanten
Een aansluiting als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, betreft de bediening van een enkele klant; een net als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder i, heeft betrekking op een grotere, algemene bedieningsfunctie zoals de bediening van een wijk, een stad of een regio. Dit verschil valt samen met het verschil dat wordt gemaakt tussen individueel en algemeen nut. Dit verschil wordt door verweerder miskend. Een net wordt voor de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht in artikel 20 van de E-wet 1998 beschouwd als een openbaar werk van algemeen nut. Een aansluiting is niet een zodanig openbaar werk van algemeen nut, zodat een aansluiting ook niet valt onder de Belemmeringenwet Privaatrecht. Bij gebreke van een bepaling als door de gezamenlijke netbeheerders voorgesteld, is niet wettelijk gewaarborgd dat een netbeheerder zijn aansluitplichten zal kunnen nakomen. Daarom dienen waarborgen op een andere wijze te worden geboden. In het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders zijn dergelijke waarborgen wel aanwezig. De noodzaak voor het opnemen is genoegzaam aangetoond.
Artikel 16, lid 3, van de E-wet 1998 bepaalt dat het anderen dan de desbetreffende netbeheerders verboden is taken van de netbeheerder uit te voeren, behoudens enige uitzonderingen, waaronder niet valt het verzamelen van meetgegevens. Artikel 16, lid 5, van de E-wet 1998 schept een mogelijkheid dat werkzaamheden als bedoeld onder a en c van het eerste lid kunnen worden verricht door een rechtspersoon die niet als netbeheerder is aangewezen, zij het onder verantwoordelijkheid van de netbeheerder. Doordat ook hier het verzamelen van meetgegevens niet wordt genoemd, dient als vaststaand te worden aangenomen dat het niet is toegestaan buiten de netbeheerder om door en in opdracht van een derde werkzaamheden door een andere rechtspersoon te laten verrichten. Ook uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden, dat de wetgever zich heeft voorgesteld dat het acquireren van meetgegevens de exclusieve taak van de netbeheerder is. De wetgever heeft in overeenstemming hiermee onderdeel h in artikel 16, lid 1, van de E-wet 1998 opgenomen.
5. De opmerkingen van C
Bij schrijven van 22 november 2002 heeft C medegedeeld dat Meterfabriek D sinds oktober 2001 geen deel meer uitmaakt van de D organisatie maar is verder gegaan onder de naam E Meterfabriek B.V.. De activiteit "meetbedrijf" is echter wel binnen de D organisatie gebleven en overgedragen aan C.
C vindt het merkwaardig dat appellanten bezwaar hebben tegen de mogelijkheid dat toegelaten meetbedrijven meetdata aanleveren. Zij voert hiertoe aan dat de Commissie van Toelating is ingesteld door de gezamenlijke netbeheerders en dat hierin ook twee afgevaardigden van de netbeheerders zitting hebben. Nagenoeg alle netbeheerders hebben zich ingericht (of zijn voornemens zulks te doen) op het ontvangen van meetdata via het Centrale Postbus Systeem (CPS) met bijbehorende regels (EDINE protocol). De wijze waarop een en ander dient te geschieden, wordt omschreven in de protocollen die netbeheerders ten aanzien van meetbedrijven hebben opgesteld. In de praktijk zijn al afspraken gemaakt en voorstellen gedaan om de uitwisseling van meetdata goed te laten verlopen.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College overweegt allereerst dat, nu C de meetwerkzaamheden van Meterfabriek D binnen het D concern heeft overgenomen, eerstgenoemde vennootschap als partij tot het geding wordt toegelaten.
6.2 Het College staat vervolgens voor de vraag of moet worden geoordeeld dat verweerder, in het licht van de door hem in aanmerking te nemen belangen, in het bijzonder de belangen, genoemd in artikel 36, lid 1, onder b en e, van de E-wet 1998, ervan heeft mogen afzien in de Netcode een bepaling als het door de gezamenlijke netbeheerders voorgestelde artikel 2.1.2.5 op te nemen, c.q. artikel 3.5.1 van de Meetcode heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan.
Hierover zij in de eerste plaats opgemerkt, dat voor de rechter bij de beoordeling van voorschriften als de onderhavige niet als criterium dient te gelden wat de meest gewenste inhoud van zodanige voorschriften zou zijn. Wel bepalend is of de voorschriften zich verdragen met hetgeen voortvloeit uit de wet en de beginselen van behoorlijk bestuur. Met inachtneming van dit criterium geldt met betrekking tot de door appellanten opgeworpen grieven het volgende.
6.3 Niet kan worden gezegd dat het besluit van verweerder om het door de gezamenlijke netbeheerders voorgestelde artikel 2.1.2.5 van de Netcode niet in deze code op te nemen, zich niet verdraagt met de wet, en met name de E-wet 1998. Zoals ook uit het betoog van appellanten volgt, is noch in de E-wet 1998, noch elders in de wetgeving een verplichting tot opneming van zodanig voorschrift opgenomen. Met verweerder vraagt het College zich overigens af of de door de gezamenlijke netbeheerders voorgestelde bevoegdheid van een netbeheerder tot inbreuk op privaatrechtelijke rechten van aangeslotenen, niet alleen voor henzelf maar ook ten behoeve van derden, mogelijk zou zijn zonder fundering in een hogere wettelijke regeling dan in de Netcode. Indien dit al het geval zou zijn, kan naar het oordeel van het College niet met vrucht worden gezegd dat verweerder met de door hem gemaakte keuze om bij het vaststellen van het voorschrift van een dergelijke regeling af te zien, heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Met verweerder is het College van oordeel dat, gelet op de definities van de begrippen aansluiting en net, als opgenomen in artikel 1, lid 1, van de E-wet 1998, de conclusie moet zijn dat de aansluiting behoort tot het net. Artikel 1, lid 1, onder i, van de E-wet 1998 sluit immers slechts verbindingen en daarmee verbonden hulpmiddelen uit van het net, indien deze binnen de installatie van een producent of afnemer liggen en rechtvaardigt aldus de opvatting van verweerder dat de aansluiting, die de overgang van het net naar de installatie markeert, tot het net behoort. De wetsgeschiedenis van de genoemde bepaling bevestigt deze uitleg. Dit brengt met zich dat ingevolge artikel 20 van de E-wet 1998 de Belemmeringenwet Privaatrecht ook van toepassing is op aansluitingen, zodat ook ingeval van aansluitingen van deze wet gebruik kan worden gemaakt. Derhalve heeft verweerder kunnen oordelen dat hij niet in een niet van toepassing zijn van de Belemmeringenwet Privaatrecht noodzaak had moeten vinden tot opneming van het door de gezamenlijke netbeheerders voorgestelde artikel in de Netcode. Niet is voorts gebleken dat verweerder overigens heeft moeten aannemen, dat de netbeheerders zonder de door hen voorgestelde bepaling in de uitoefening van hun taak onevenredig zouden worden gehinderd. In dit verband overweegt het College dat de ingevolge de E-wet 1998 bestaande aansluitplicht niet met zich brengt dat een aansluiting geheel conform door de aangeslotene te bepalen voorwaarden tot stand dient te worden gebracht. Een nader tussen de netbeheerder en de aangeslotene te sluiten overeenkomst zal nodig zijn, waarin voorwaarden met betrekking tot de aansluiting kunnen worden opgenomen en waarvan de rechtsgevolgen mede worden bepaald door de redelijkheid en billijkheid. In dit licht moet de door appellanten ter zitting geuite vrees dat bij ontstentenis van de door de gezamenlijke netbeheerders voorgestelde bepaling, de netbeheerders geen enkel instrument ter beschikking zullen hebben in het geval een aangeslotene na de aansluiting op een gegeven moment de in, aan, op of onder zijn perceel aangelegde werken niet meer wenst te dulden, als ongegrond worden aangemerkt.
De slotsom is dat verweerder niet in strijd met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door de voorgestelde bepaling in het besluit niet op te nemen.
6.4 Zolang de Meetcode nog niet gewijzigd is, houdt appellante sub 1 belang bij een beoordeling van haar beroep tegen het haar onwelgevallige artikel 3.5.1 van de Meetcode.
Artikel 16, lid 3, van de E-wet 1998 verbiedt - behoudens niet ter zake doende uitzonderingen - aan anderen dan de desbetreffende netbeheerder een taak uit te voeren als bedoeld in het eerste en tweede lid, terwijl ingevolge artikel 16, lid 4, producenten, leveranciers, handelaren en aandeelhouders zich dienen te onthouden van iedere bemoeiing met de uitvoering van taken die op grond van het eerste of tweede lid aan een netbeheerder zijn opgedragen.
Aldus ziet het College zich geplaatst voor de vraag in hoeverre het verzamelen van meetgegevens in het eerste en tweede lid van artikel 16 van de E-wet 1998 aan de netbeheerder is opgedragen. Tot de taak van een netbeheerder behoorde ten tijde van het bestreden besluit ingevolge het bepaalde in artikel 16, leden 1 en 2, van de E-wet 1998, voorzover thans van belang, slechts het verzamelen van meetgegevens, zoals bepaald in het toentertijd geldende artikel 16, lid 1, onder h. Voor metingen anders dan op grond van dit artikel 16, lid 1, onder h, gold dat bij gebreke van een uitdrukkelijke wettelijke bepaling die verbood dat meetgegevens verzameld werden door een ander dan de netbeheerder, niet kan worden volgehouden dat verweerder handelde in strijd met de wet door zodanige verzameling in de Meetcode toe te staan. Evenmin blijkt uit hetgeen appellanten aanvoeren dat verweerder door het toestaan van laatstvermelde metingen heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit rekenschap gegeven van de belangen van de netbeheerders, door mee te wegen dat gegevens worden verzameld door geregistreerde bedrijven die werken volgens een vastgesteld protocol en door mee te wegen dat aan de netbeheerders een substantiële invloed toekomt bij voormelde registratie. Niet is gebleken dat bij verzameling van andere gegevens dan bedoeld in het ten tijde van het bestreden besluit geldende artikel 16, lid 1, onder h, de netbeheerders in de onmogelijkheid worden gesteld hun taken en verantwoordelijkheden naar behoren waar te nemen. In dit verband is van belang dat door verweerder - onvoldoende weersproken - is opgemerkt dat vele netbeheerders thans hun meetgegevens doen verzamelen door geregistreerde meetbedrijven.
Bovenstaande betekent dat het bij het bestreden besluit vastgestelde artikel 3.5.1. in strijd is met artikel 16, derde lid, van de E-wet 1998, voorzover hierbij het verrichten van metingen als bedoeld in het ten tijde van het bestreden besluit geldende artikel 16, lid 1, onder h, aan een ander dan de netbeheerder is toegestaan. Opgemerkt zij dat ook thans de E-wet 1998 een soortgelijke bepaling inhoudt. Het beroep is dus gegrond.
Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd, voor zover hierin artikel 3.5.1 van de Meetcode is vastgesteld. Verweerder zal opnieuw met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene op het bezwaar van Meterfabriek D dienen te beslissen.
Het College is niet gebleken van proceskosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarin verweerder veroordeeld dient te worden.
Aan appellanten dient op grond van artikel 8:74 van de Awb het griffierecht te worden vergoed.
7. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder hierbij artikel 3.5.1 van de Meetcode heeft vastgesteld;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat het door appellanten betaalde griffierecht ad € 204,20 (zegge: tweehonderdenvier euro en 20 eurocent) aan hen
wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. C.J. Borman en mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2003.
w.g. D. Roemers w.g. M.H. Vazquez Muñoz