ten aanzien van de wijzigingsbeslissing
5.2 Verweerder heeft zijn wijzigingsbeslissing gegrond op een heroverweging van de subsidiabiliteit van de verschillende projectfasen. Anders dan bij de oorspronkelijke verleningsbeslissing is verweerder van mening dat tot en met fase 14 in het statusoverzicht "history vs actual" (hierna te noemen: het statusoverzicht, waarin appellante overigens niet van fasen, maar van tasks spreekt) nog kan worden gesproken van subsidiabele activiteiten, waarbij de kanttekening is gemaakt dat het in die laatste fase gaat om preconcurrentiële ontwikkeling, welke hooguit 50% van de opgevoerde ontwikkelingskosten mogen bedragen, doch dat de latere fasen grotendeels niet subsidiabele concurrentiële ontwikkeling behelzen.
Het College wijst erop dat het op zich mogelijk is dat een subsidiegever na de subsidieverlening, doch voor de subsidievaststelling, tot het inzicht komt dat de subsidieverleningsbeslissing wijziging behoeft. Onder omstandigheden kan hij die beslissing ook ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen. Nu het hier gaat om wijziging van een projectsubsidie en daarmee van een wijziging die niet op de toekomst ziet, zijn de omstandigheden waaronder een zodanige wijziging mogelijk is - voor zover hier van belang - beperkt tot de gevallen dat de subsidie-ontvanger in het kader van de subsidieverlening onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt dan wel de subsidie-ontvanger wist of behoorde te weten dat de subsidieverlening onjuist was.
In de situatie van appellante is niet gebleken dat in het kader van de subsidieverlening onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt. Naar uit de stukken blijkt heeft appellante bij de subsidie-aanvraag en in het verloop van de aanvraagprocedure duidelijke, zij het enigszins globale informatie verstrekt over de inhoud en fasering van het project. De in het project begrepen fasen, zoals vermeld in het in de bezwaarprocedure overgelegde statusoverzicht (tasks 1 tot en met 31) waren in essentie reeds begrepen in de oorspronkelijk voorziene fasering.
In de oorspronkelijke fasering is reeds duidelijk gemaakt dat meerdere spoelsegmenten (coils) zullen worden ontworpen en vervaardigd en dat één of meerdere spoelsegmenten zullen worden getest. Waar verweerder thans het standpunt huldigt dat vervaardiging van aangepaste coils - na vervaardiging van de eerste coil - niet subsidiabel is, is dit een wijziging van het aan de verleningsbeslissing ten grondslag liggende standpunt dat ook deze activiteiten subsidiabel zijn, zonder dat die wijziging het gevolg is van in eerste instantie onvolledige of onjuiste informatie. Dit laatste geldt ook voor het transport van materialen naar CERN en de assemblage van (gereviseerde) onderdelen aldaar. Reeds uit de oorspronkelijke aanvraag had het verweerder duidelijk kunnen zijn dat het project mede voorzag in systeemintegratie bij CERN (zo blijkt uit § 3.1 en § 4.2.6 van de oorspronkelijke projectbeschrijving). Deze integratie zou onder andere door het Nationaal Instituut voor Kernfysica en Hoge-Energiefysica (NIKHEF) te Amsterdam worden begeleid. Voor deze activiteiten had het NIKHEF ook een, bij de aanvraag gevoegde, offerte aan appellante verstuurd. De daarin voorziene kosten voor die activiteiten heeft verweerder als projectkosten in aanmerking genomen. Het in het bestreden besluit neergelegde, gewijzigde standpunt van verweerder ter zake berust derhalve niet op onvolledige of onjuiste informatie van appellante.
Het College ziet voorts niet in dat hier sprake is van een situatie waarin appellante wist of had behoren te weten dat de subsidieverlening onjuist zou zijn. Appellante heeft reeds in de oorspronkelijke subsidieaanvraag uitdrukkelijk gesteld dat zij meende dat het gehele project viel onder de noemer van (subsidiabel) onderzoek en dat preconcurrentiële ontwikkeling eerst zou beginnen met het ontwikkelen van producten als "spin-off" van het project. Daarbij heeft zij mede in aanmerking genomen dat het project onderdeel uitmaakte van het veel omvangrijker experiment bij CERN met betrekking tot het Higgs boson, welk experiment onmiskenbaar behoort tot het terrein van het fundamentele deeltjesonderzoek. Appellante heeft zich bovendien destijds op het standpunt gesteld dat het project in alle fasen was gericht op het verwerven van nieuwe kennis op industrieel gebied. Verweerder heeft bij de verleningsbeslissing niet vermeld dat appellante ten onrechte hiervan uit was gegaan en heeft evenmin te kennen gegeven dat de subsidiabiliteit van de verschillende projectfasen gedurende de loop van het project nog nader zou worden bezien.
Daargelaten of er in het project zoals dat destijds is voorzien en thans nader is uitgewerkt wellicht toch (overwegende) elementen van preconcurrentiële ontwikkeling of zelfs elementen van concurrentiële ontwikkeling zijn aan te wijzen - waardoor zou moeten worden geconstateerd dat de oorspronkelijke subsidieverlening in elk geval deels onjuist zou zijn - kan niet worden staande gehouden dat appellante zulks destijds wist of had behoren te weten.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder ten onrechte besloten tot wijziging van de oorspronkelijke subsidieverleningsbeslissing. Het beroep is derhalve op dit onderdeel gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd.