5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft het in geding zijnde aanvullend recht op de invoer van suiker doen steunen op de Uitvoeringsverordening, die uitvoering geeft aan met name artikel 15 van de Basisverordening. Dit artikel 15 is gelijkluidend aan, en door de Raad gelijktijdig vastgesteld met, artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2777/75, basisverordening voor de marktordening slachtpluimvee en eieren.
Uit artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2777/75 blijkt duidelijk, naar het Hof van Justitie in het hiervoor vermelde arrest-Kloosterboer heeft overwogen, dat alleen de cif-invoerprijs van de betrokken zending als grondslag voor de vaststelling van een aanvullend recht mag dienen, dat voor de toepassing van die regel geen voorwaarden gelden, dat deze geen uitzonderingen kent, en dat de representatieve prijs voor het betrokken product enkel in aanmerking wordt genomen om de juistheid van de cif-invoerprijs te verifiëren.
Het ter uitvoering hiervan in artikel 3, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 1484/95 bepaalde dat de vaststelling van het aanvullende recht op basis van de cif-invoerprijs afhankelijk stelt van de voorwaarde, dat de importeur daartoe een formeel verzoek indient en een aantal bewijsstukken overlegt, en dat in alle andere gevallen de representatieve prijs in aanmerking moet worden genomen, waardoor dit tot algemene regel wordt verheven, is derhalve in strijd geoordeeld met artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2777/75.
Het op grond van die overwegingen door het Hof van Justitie ongeldig verklaarde artikel 3, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 1484/95 komt op genoemde, door het Hof van Justitie in aanmerking genomen punten overeen met het bepaalde bij het thans in geding zijnde artikel 4, leden 1 en 2, van de Uitvoeringsverordening. In beide gevallen is sprake van een basisverordening waarbij overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw is bepaald dat het aanvullend recht bij invoer wordt berekend op basis van de cif-prijs, terwijl in een uitvoeringsverordening van de Commissie de berekening van het aanvullend recht op grondslag van de representatieve prijs tot algemene regel wordt verheven. Artikel 4, leden 1 en 2, van de Uitvoeringsverordening lijkt dienovereenkomstig in strijd met artikel 15 van de Basisverordening.
Het is echter aan het Hof van Justitie voorbehouden uitspraak te doen over de ongeldigheid van een handeling van de instellingen van de Gemeenschap. Of dit anders zou kunnen in een nationale rechtsgeding als het onderhavige, waarin een vraag wordt opgeworpen over de geldigheid van bepalingen terwijl de ongeldigheid van andere, overeenkomstige gemeenschapsrechtelijke bepalingen is uitgesproken bij prejudiciële beslissing als bij het arrest Kloosterboer, vergt een uitleg van artikel 234, derde alinea, EG waarover redelijkerwijs twijfel kan bestaan.
Voorgaande overwegingen nopen het College het onderzoek te heropenen zich tot het Hof Justitie te wenden met de hierna in het dictum van deze uitspraak vermelde prejudiciële vragen.