ECLI:NL:CBB:2003:AN8422

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/185
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen registeraccountant en belastingadviseurs met betrekking tot werkzaamheden voor een cliënt

In deze zaak hebben appellanten A en C een klacht ingediend bij de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam. De klacht was gericht tegen F, die als vestigingsleider werkzaam was bij P Belastingadviseurs. De raad van tucht heeft op 3 december 2002 de klacht ongegrond verklaard. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, dat op 23 oktober 2003 uitspraak deed.

De procedure begon met een klacht van appellanten, die op 21 februari 2002 werd ingediend. Na een reactie van F op het beroepschrift en een zitting op 11 september 2003, heeft het College de zaak beoordeeld. Het College concludeerde dat de werkzaamheden voor de cliënt A, die bestonden uit het opstellen van jaarstukken, niet door F of onder zijn verantwoordelijkheid zijn verricht. F heeft verklaard dat hij niet verantwoordelijk was voor vaktechnische aangelegenheden en dat de werkzaamheden door belastingadviseurs zijn uitgevoerd.

Het College heeft vastgesteld dat er een duidelijke scheiding van werkzaamheden was tussen de accountants en de belastingadviseurs. Er is geen accountantsverklaring afgegeven door P Belastingadviseurs ten behoeve van A, en de gedingstukken uit de periode 1996-1999 bevestigen deze scheiding. De appellanten konden niet aantonen dat F tuchtrechtelijk aansprakelijk was voor de werkzaamheden van P Belastingadviseurs.

Uiteindelijk heeft het College het beroep van appellanten verworpen, waarbij het de eerdere beslissing van de raad van tucht heeft bevestigd. De uitspraak is gedaan op basis van de Wet op de Registeraccountants, en het College heeft geoordeeld dat de door appellanten aangevoerde argumenten niet tot een ander oordeel konden leiden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/185 23 oktober 2003
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A en C, beiden te X, appellanten van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), gewezen op 3 december 2002.
1. De procedure
Bij brief van 21 februari 2002 hebben appellanten bij de raad van tucht een klacht ingediend. Bij brief van 22 mei 2002 hebben appellanten desgevraagd verklaard dat hun klacht is gericht tegen F.
Bij beslissing van 3 december 2002 heeft de raad van tucht uitspraak gedaan op de klacht.
Op 30 januari 2003 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van de raad van tucht.
Bij brief gedateerd 6 maart 2003 heeft F gereageerd op het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2003. Aldaar waren aanwezig C, tevens directeur/gemachtigde van A. Voorts waren ter zitting aanwezig F en zijn gemachtigde mr. B.S.J.M. van Gangelen, advocaat te Rotterdam.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij tuchtbeslissing van 3 december 2002 heeft de raad van tucht de klacht ongegrond verklaard.
Terzake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van de klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar deze tuchtbeslissing, die in kopie aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Op grond van hetgeen C ter zitting heeft verklaard, gaat het College ervan uit dat de werkzaamheden ten behoeve van A, met name bestaande uit het opstellen van jaarstukken, voordat P in beeld is gekomen steeds zijn verricht door belastingadviseurs. Appellanten verkeerden in de veronderstelling dat de werkzaamheden van P wel door of onder verantwoordelijkheid van accountants werden verricht.
F heeft verklaard dat hij als vestigingsleider niet verantwoordelijk was voor vaktechnische aangelegenheden op het gebied van de accountancy. Voorts heeft F naar voren gebracht dat hij nimmer bemoeienis heeft gehad met de werkzaamheden die belastingadviseurs van de vestiging Q van P ten behoeve van A hebben verricht.
3.2 Het College stelt vast dat de van P afkomstige gedingstukken uit de periode 1996-1999 behalve de naam P ook de aanduiding "Belastingadviseurs" bevatten. Iedere pagina van de brief/aandelenwaardering van 7 februari 1996 bevat de aanduiding "Belastingadviseurs" en deze brief is ondertekend met "P Belastingadviseurs", waaronder een naam en handtekening zijn vermeld. Voorts stelt het College vast dat namens P Belastingadviseurs nimmer een accountantsverklaring ten behoeve van A is afgegeven. Evenmin is gebleken dat de werkzaamheden van P Belastingadviseurs ten behoeve van A zijn verricht door of onder vaktechnische verantwoordelijkheid van een of meer accountants.
Gezien het voorafgaande was bij de onderhavige vestiging van P sprake van een duidelijke, voor appellanten kenbare scheiding van werkzaamheden tussen de accountants en de belastingadviseurs.
Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat niet kan worden staande gehouden dat F, die als registeraccountant belast was met de leiding van genoemde vestiging, tuchtrechtelijk kan worden aangesproken op de door P Belastingadviseurs ten behoeve van A verrichte werkzaamheden.
3.3 Al hetgeen appellanten tegen de bestreden tuchtbeslissing hebben aangevoerd, stuit op het vorenstaande af. Ook de door hen genoemde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel. In het door appellanten bedoelde geval was sprake van een duidelijke persoonlijke betrokkenheid van de accountant bij de werkzaamheden waarover was geklaagd; de onderhavige situatie kan daarmee niet op één lijn worden gesteld.
Na te melden beslissing rust op titel II, § 6, van de Wet op de Registeraccountants.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. C.J. Borman en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2003.
w.g. H.C. Cusell w.g. B. van Velzen