ECLI:NL:CBB:2003:AN8035

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1733
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidievaststelling op basis van een haalbaarheidsstudie in het kader van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 oktober 2003 uitspraak gedaan over een geschil tussen appellante A en de Minister van Economische Zaken. Appellante had een aanvraag ingediend voor subsidie in het kader van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB, maar haar aanvraag werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het rapport van C B.V., dat als haalbaarheidsstudie diende, niet voldeed aan de eisen van de subsidieregeling. Appellante had op 10 oktober 2002 een beroepschrift ingediend tegen het besluit van verweerder van 11 september 2002, waarin het bezwaar tegen de subsidievaststelling werd behandeld.

De procedure begon met de indiening van een aanvraag door appellante op 26 oktober 2001, die door verweerder op 27 november 2001 werd ingewilligd. Echter, bij de vaststelling van de subsidie op 3 juni 2002 werd de aanvraag afgewezen, omdat het rapport niet voldeed aan de vereisten van de Subsidieregeling. Appellante voerde aan dat het rapport wel degelijk voldeed aan de voorwaarden en dat er voldoende overleg was geweest met C B.V. over de haalbaarheid van het project.

Het College oordeelde dat het rapport niet voldeed aan de eisen van de subsidieregeling, omdat het niet duidelijk was hoe het onderzoek was uitgevoerd en welke resultaten waren behaald. De conclusie was dat de subsidie terecht op nihil was gesteld, omdat het rapport niet aan de vereisten voldeed. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/1733 14 oktober 2003
27368 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB
Uitspraak in de zaak van:
A, gevestigd te X, appellante,
gemachtigde: B, bestuurder van B Holding B.V., directrice van appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigden: mr. W.A. Lips en mr. G. Baarsma, beiden werkzaam bij Senter.
1. De procedure
Op 10 oktober 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 september 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit
van verweerder op appellantes aanvraag om subsidievaststelling in het kader van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB (Stcrt. 2001, nr. 83, hierna: Subsidieregeling).
Op 23 december 2002 heeft het College terzake van dit beroep een verweerschrift ontvangen.
Op 12 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben uiteengezet.
2. De grondslag van het geschil
2.1. In de Subsidieregeling is, onder meer, het volgende bepaald:
"Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
g. haalbaarheidsstudie: een schriftelijk rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse en inschatting van de technische en economische mogelijkheden van de invoering van een technologische vernieuwing binnen de onderneming van de aanvrager;
h. haalbaarheidsproject: het tot stand brengen van een haalbaarheidsstudie;
(…)
Artikel 2
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die:
(…)
b. voor eigen rekening en risico een haalbaarheidsproject laat verrichten door een derde die niet behoort tot dezelfde groep als de aanvrager;
(…)
Artikel 6
In een haalbaarheidsstudie wordt in ieder geval opgenomen:
a. de beschrijving van een onderzoek naar de vraag of invoering van een technologische vernieuwing uit technisch, financieel, commercieel en organisatorisch oogpunt verantwoord is en van de resultaten van dat onderzoek;
b. een advies over de wijze van invoering van de technologische vernieuwing, indien uit het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, is gebleken dat invoering verantwoord is.
(…)"
In de Toelichting bij de Subsidieregeling staat, onder meer, het volgende vermeld:
"Artikel 1
(…)
Onderdeel g geeft een omschrijving van een haalbaarheidsstudie. (…) Door middel van een haalbaarheidsstudie kan hij onderzoeken of die vernieuwing voor zijn onderneming uit technisch en economisch oogpunt verantwoord is. (…)
Artikel 2
(…)
Artikel 2 bevat (…) de criteria voor het verstrekken van subsidie. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle elementen van de definities van artikel 1 die van toepassing zijn, en ingeval van (…) haalbaarheidsprojecten aan de uitwerking van de definities van (…) haalbaarheidsstudie in de artikelen 5 en 6. (…)
In het eerste lid wordt aangegeven welke activiteiten onder welke voorwaarden voor subsidie in aanmerking komen. Bij (…) haalbaarheidsprojecten (onderdeel b) wordt subsidie verleend indien een ondernemer voor eigen rekening en risico een (…) haalbaarheidsstudie laat verrichten door een derde die niet behoort tot dezelfde groep als de aanvrager. (…)
Artikel 6
In dit artikel worden nadere eisen gesteld met betrekking tot de inhoud van de haalbaarheidsstudie. Hiermee wordt de definitie van haalbaarheidsstudie nader ingevuld (artikel 1, onderdeel g).
(…)
De studie geeft in ieder geval gemotiveerd aan of invoering van de technologische vernieuwing uit technisch, financieel, commercieel en organisatorisch oogpunt verantwoord is (onderdeel a). (…)
Een studie die slechts één of enkele van genoemde aspecten onderzoekt, voldoet dus niet aan de eisen. Als blijkt dat invoering van een technologische vernieuwing verantwoord is, dient de studie een advies te bevatten over de wijze van invoering ervan (onderdeel b).
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij daartoe bestemd formulier, ondertekend op 26 oktober 2001 en door verweerder ontvangen op 29 oktober 2001, heeft appellante een aanvraag ingediend ter verkrijging van subsidie in het kader van de Subsidieregeling voor het project 'Onderzoek naar de haalbaarheid van mechanische papiersortering'. Daarin is onder meer aangegeven dat het project zal worden uitgevoerd door C B.V., te Y.
- Bij de aanvraag is een projectplan gevoegd, waarin als doel van het haalbaarheidsonderzoek is vermeld het verkrijgen van inzicht in de verschillende technologische methodes van mechanisatie van het papiersorteringsproces binnen de onderneming van appellante, alsmede de mate van geschiktheid daarvan binnen haar bedrijfsproces en de omvang van de met die methodes gepaard gaande investeringen.
Voorts is bij de aanvraag een offerte gevoegd van C B.V., waarin het te verrichten onderzoek in vijf fasen wordt beschreven. Fase 3 behelst onder meer het aan de hand van een marktverkenning onderzoeken en analyseren van beschikbare onderzoekstechnieken, waarbij ook gekeken wordt naar organisatorische en arbo-implicaties, waarna in fase 4 op basis van een afweging van de alternatieven en een waarde-analyse een keuze uit die technieken zal worden gemaakt.
- Bij besluit van 27 november 2001 heeft verweerder de aanvraag om subsidie ingewilligd, zulks tot een bedrag van maximaal f. 20.400,- (€ 9.257,12).
- Bij een daartoe bestemd formulier, ondertekend op 3 april 2002 en door verweerder ontvangen op 5 april 2002, heeft appellante in het kader van de Subsidieregeling een aanvraag ingediend ter vaststelling van voornoemde subsidie.
- Bij het vaststellingsverzoek is een rapport "Haalbaarheidsonderzoek sorteerlijn" van C B.V. gevoegd, waarin na een korte beschrijving van de bij appellante gebruikelijke handmatige papiersortering en een beschrijving van de methode van optische scheiding, die zowel in aanschaf als in stroomkosten financieel onaantrekkelijk voor appellante zou zijn, de door C gebruikte techniek - met inbegrip van eventuele verbeteringen ten opzichte van materiaalgebruik en constructie-eigenschappen - wordt beschreven en geadviseerd.
- Bij brief van 10 mei 2002 heeft appellante terzake eerdergenoemd project nadere gegevens verstrekt.
- Bij besluit van 3 juni 2002 heeft verweerder appellantes aanvraag om vaststelling van subsidie afgewezen. Bij dit besluit is gevoegd een Bijlage, waarin het volgende staat vermeld:
"Volgens de eisen van de subsidieregeling dient de haalbaarheidsstudie (= het schriftelijk rapport) een onderzoek te beschrijven naar de vraag of invoering van een technologische vernieuwing uit technisch, financieel, commercieel en organisatorisch oogpunt verantwoord is en van de resultaten van dat onderzoek (artikel 6).
(…)
Echter, het uiteindelijke rapport van C (…) voldoet niet aan bovengenoemde vereisten.
(…)
Samenvattend stel ik dat het is niet duidelijk hóe het onderzoek is uitgevoerd en hóe men tot bepaalde constateringen en conclusies is gekomen. Kortom, het is geen beschrijving van het onderzoek en de resultaten daarvan.
(…)
Per brief van 10 mei 2002 heeft de heer D hierop vervolgens gereageerd. In deze brief is echter niet het benodigde inzicht gegeven in de werkzaamheden die zijn uitgevoerd. Het enige dat vermeld wordt is dat medewerkers van C bedrijfsbezoeken hebben gepleegd, die bijzonder tijdsintensief zijn geweest. Het gaat echter juist om de inhoud van deze bezoeken en de uitkomsten daarvan; een en ander dient vervolgens in de eindrapportage beschreven te worden.
(…)"
- Bij brief van 22 juni 2002 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Op 14 augustus 2002 is appellante op haar bezwaar gehoord. Ter gelegenheid van de hoorzitting is namens appellante erkend dat niet alle in de offerte van C B.V. genoemde (onderzoeks)activiteiten in het bij de aanvraag tot subsidievaststelling gevoegde rapport van deze B.V. zijn terug te vinden, maar heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat niet in het rapport vermelde activiteiten wel met C zijn besproken.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
"Tijdens de hoorzitting zijn de verschillende onderzoeksfasen besproken zoals die in het rapport worden vermeld om te bezien of het rapport aan de eisen van de Regeling voldoet.
Daarbij zijn de bevindingen bevestigd zoals die in de bijlage bij mijn besluit van 3 juni 2002 omtrent de verschillende onderzoeksfasen worden vermeld, althans zijn de bevindingen mij niet onjuist gebleken.
Deze bevindingen handhaaf ik dan ook integraal en kunnen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
(…)
Aangezien ik mij bij de vaststelling van de subsidie echter dien te baseren op de ingediende haalbaarheidsstudie en deze studie daarbij aan minimale vereisten van de Regeling dient te voldoen, kan ik niet grotendeels afgaan op het resultaat van overleggen, hoe intensief die mogelijk ook zijn geweest, waarover in het rapport niets is terug te vinden.
In het bezwaarschrift stelt u voorts dat u in telefonisch contact met mevrouw E van Senter duidelijk heeft aangevoeld dat zij zichtbaar voorbij is gegaan aan de eenvoudige structuur van uw bedrijf en dat zij haar afwijzing enigszins 'laconiek' heeft gebaseerd op gevoelsmatige aspecten.
Ik ben dit niet met u eens. Bedoeld telefoongesprek heeft plaatsgevonden op 19 april 2002. Mevrouw E heeft daarin duidelijk uitgelegd waarom het rapport niet voldeed aan de eisen van de regeling. Voorts is de omvang (dan wel de eenvoud van de structuur) van een bedrijf niet beslissend voor de vraag aan welke eisen de haalbaarheidsstudie dient te voldoen. Hierbij merk ik op dat ik in de praktijk veelvuldig haalbaarheidsstudies van kleine bedrijven ontvang die wel aan de eisen van de Regeling voldoen.
(…)
De toelichting van 10 mei 2002 die ik van u heb ontvangen, bood echter onvoldoende aanknopingspunten om een positieve beslissing te kunnen nemen, met name omdat u daarin met zoveel woorden stelt dat het rapport wel aan alle vereisten voldoet, hetgeen ik niet met u eens ben.
(…)"
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerder beslist dat het rapport ''Haalbaarheidsonderzoek sorteerlijn" van C B.V. niet voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot een haalbaarheidsstudie als genoemd in de Subsidieregeling.
Appellante heeft voor de onderbouwing van haar standpunt verwezen naar haar bezwaarschrift. Hierin heeft zij uiteengezet dat zij met het rapport heeft voldaan aan de voorwaarden en doelstelling van de Subsidieregeling. In dat kader heeft appellante naar voren gebracht dat zij twaalf besprekingen met C B.V. heeft gevoerd, waarbij ideeën, opstellingen en concepttekeningen zijn besproken en overgelegd. Tijdens die bijeenkomsten is voorts meerdere malen contact geweest met de mensen op de werkvloer. Ook heeft appellante aangevoerd dat in het kader van het onderzoek is besproken of invoering van het nieuwe systeem financieel haalbaar zou zijn en in te passen zou zijn in de beschikbare bedrijfsruimte. Verder is aan de orde geweest welke technieken zouden kunnen worden toegepast en of deze al dan niet werkbaar zouden zijn.
Ten onrechte heeft verweerder bij de beoordeling van het rapport geen rekening gehouden met de eenvoudige structuur en geringe omvang van het bedrijf van appellante. In verband hiermee kan van appellante geen gedetailleerder rapport worden verlangd dan hier is opgesteld. Ook wordt door het vereisen van een dergelijk gedetailleerd rapport een klein bedrijf als van appellante de mogelijkheid ontnomen gebruik te maken van de Subsidieregeling.
Vanzelfsprekend is niet elk overleg uitgebreid beschreven. Dit komt mede door de korte lijnen binnen het bedrijf van appellante. Hoewel geen sprake is van een volledig gedetailleerd en uitgewerkt rapport, zijn in het kader van het onderzoek toch alle aspecten zoals verlangd in de Subsidieregeling, aan de orde geweest en de resultaten daarvan vermeld in het rapport. In het onderzoek is veel tijd gaan zitten. Appellante heeft op basis van de bevindingen in het rapport besloten tot investeren. Gebleken is dat het een goede investering is geweest.
Appellante heeft zich verbaasd over de verdedigende houding van de medewerkers van Senter tijdens de hoorzitting. De indruk bestaat dat de behandeling van het bezwaarschrift niet objectief en onafhankelijk was en dat Senter namens verweerder zonder meer voornemens was het bezwaar ongegrond te verklaren.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat de vraag of verweerder in bezwaar terecht zijn besluit tot vaststelling van de subsidie op nihil heeft gehandhaafd. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Hetgeen partijen verdeeld houdt, is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen recht heeft op subsidie om reden dat het door haar overgelegde rapport van C B.V. niet voldoet aan de eisen met betrekking tot de inhoud van een haalbaarheidsstudie in de zin van hiervoor in rubriek 2.1 weergegeven artikel 6 van de Subsidieregeling.
Mede gelet op hetgeen hiervoor in rubriek 2.2 is weergegeven valt niet de conclusie te trekken dat sprake is van een studie, waarin is opgenomen een beschrijving van een onderzoek naar de vraag of invoering van een technologische vernieuwing uit technisch, financieel, commercieel en organisatorisch oogpunt verantwoord is en van de resultaten van dat onderzoek, zoals bedoeld in artikel 6, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling. Appellante heeft ook niet bestreden dat - in afwijking van de door C B.V. uitgebrachte offerte - uit het rapport onder meer niet blijkt dat daadwerkelijk een marktverkenning naar beschikbare technologieën is verricht, nu slechts één alternatieve technologie - bovendien zonder enige bronvermelding - is omschreven, noch blijkt van een afweging van beschikbare alternatieven. Uit dit rapport blijkt derhalve niet wat concreet door C B.V. is onderzocht, op welke wijze dit onderzoek is uitgevoerd en wat de resultaten daarvan zijn. Het College voegt hieraan toe dat hem evenmin is gebleken dat in dat rapport een advies is opgenomen over de wijze van invoering van een technologische vernieuwing, als bedoeld in onderdeel b van voornoemd artikel 6.
Aan het vorenstaande doet niet af dat, naar appellante heeft gesteld, terzake overleg is gevoerd met C B.V. waarbij tal van ideeën, opstellingen en concepttekeningen zijn overgelegd en diverse contacten met de mensen op de werkvloer hebben plaatsgevonden, nu hiervan niets in het rapport is neergelegd. Ook dat, naar gesteld, het bedrijf van appellante een geringe omvang en eenvoudige structuur heeft, laat onverlet dat het rapport dient te voldoen aan de hiervoor vermelde voorschriften.
Uit het voorafgaande volgt dat verweerder op juiste gronden heeft geoordeeld dat dit rapport niet voldoet aan de in voornoemd artikel 6 neergelegde vereisten waaraan een haalbaarheidsstudie dient te voldoen. Bij het voorafgaande heeft het College mede in aanmerking genomen dat verweerder appellante voldoende in de gelegenheid heeft gesteld haar verzoek tot vaststelling van het subsidiebedrag nader te onderbouwen.
Aangezien het rapport niet aan de eisen voldoet, heeft verweerder de subsidie terecht op nihil gesteld.
5.2 Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. J.A. Hagen en mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2003.
w.g. M.A. van der Ham w.g. I.K. Rapmund