5. De beoordeling van het geschil
Artikel 3 van de Regeling bevat voor de teler de verplichting om er voor zorg te dragen dat op 70% van de oppervlakte die wordt beteeld met voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen, het loof niet met fytofarmaceutische producten gedood wordt. Niet naleving van deze verplichting van artikel 3 leidt - behoudens overmacht - ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling tot een vermindering van de subsidie die betrekking heeft op de oppervlakte waarop in strijd met artikel 3 loofdoding heeft plaatsgevonden, met € 83,95 per hectare.
Blijkens de toelichting in de Staatscourant komt dit bedrag gemiddeld overeen met een vermindering van de subsidie met tien procent ten aanzien van de oppervlakte waarop de overtreding is vastgesteld.
Aangezien de verplichting van artikel 3 betrekking heeft op 70% van de beteelde oppervlakte, zodat 30% van de oppervlakte in ieder geval buiten het bereik van een vermindering op grond van artikel 4, tweede lid, blijft, bedraagt de vermindering op grond van laatstgenoemd artikellid nooit meer dan zeven procent van de subsidie over de totale oppervlakte van de met aardappelen beteelde percelen.
Blijkens de in de Staatscourant gepubliceerde toelichting op de Regeling (Stcrt. 2000, 50) is het voor het controleren van naleving van de verplichting van artikel 3 noodzakelijk dat de teler tijdig aangeeft op welke percelen hij de betrokken aardappelen teelt. Niet naleving van de verplichting om tijdig een opgaveformulier in te dienen, leidt, evenals als niet-naleving van de overige in artikel 2, eerste lid, van de Regeling opgenomen administratieve verplichtingen - behoudens overmacht - ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling tot een vermindering van de subsidie die betrekking heeft op de oppervlakte van de percelen met EUR 58,76 per hectare. Deze vermindering dient te worden berekend over de totale oppervlakte die als beteeld met aardappelen had moeten worden opgegeven. Het kortingsbedrag per hectare komt, aldus de toelichting, overeen met een vermindering van de subsidie met tien procent over 70% van de (totale) oppervlakte, oftewel met zeven procent over de beteelde oppervlakte.
Het voorgaande betekent dat de korting die bij niet naleving van de hoofdverplichting uit artikel 3 van de Regeling ten hoogste kan worden opgelegd, even hoog is als de korting die bij niet naleving van de onderhavige opgaveverplichting steeds wordt opgelegd. De ministeriële regelgever acht bij niet-naleving van de opgaveverplichting dus een even strenge maatregel geboden als getroffen wordt bij niet-naleving van de hoofdverplichting van de Regeling op alle betrokken aardappelpercelen.
Ingevolge de ministeriële regeling van 27 september 2001, strekkende tot wijziging van de Tijdelijke regeling, blijft artikel 4, tweede lid, van de Regeling met ingang van 1 september 2001 buiten toepassing. Zulks, blijkens de toelichting in de Staatscourant, omdat het voor telers niet mogelijk blijkt in het onderhavige seizoen te voldoen aan de verplichting uit artikel 3 van de Regeling.
Op grond van het verhandelde ter zitting staat vast dat met betrekking tot de in 2001 te oogsten aardappelteelt ook voorafgaand aan 1 september de verplichting, neergelegd in artikel 3 van de Regeling, niet is gehandhaafd, vooruitlopend op de op handen zijnde ministeriële regeling van 27 september 2001.
De ministeriële regelgever heeft in de regeling van 27 september 2001 volstaan met het buiten toepassing stellen van de sanctie ingeval van niet-naleving van de hoofdverplichting. Hoewel het belang, gemoeid met een tijdige opgave van het beteelde areaal - het mogelijk maken van controle op naleving van de verplichting van artikel 3 - na inwerkingtreding van de regeling van 27 september 2001 en volgens de vooruitlopend hierop gevolgde praktijk dus niet meer gediend kon worden, handhaafde de regelgever op 27 september 2001 onverkort de sanctie op niet-naleving van de opgaveverplichting, welke sanctie - als overwogen - een omvang had alsof de hoofdverplichting maximaal niet was nageleefd. Dit getuigt van willekeur. Naar het oordeel van het College heeft de ministeriële regelgever van LNV, gegeven de inhoud van de regeling van 27 september 2001 en de vooruitlopend hierop gevolgde praktijk, niet in redelijkheid bij deze regeling de in de Regeling voorgeschreven maatregel ingeval van niet-naleving van de opgaveverplichting onverkort in stand kunnen laten. In zoverre is sprake van een onverbindend te achten ministeriële regeling.
Het voorgaande brengt mee, dat beroep gegrond is en dat het bestreden besluit, dat zijn inhoud zou dienen te ontlenen aan de ten onrechte achterwege gebleven voorziening in de regeling van 27 september 2001, dient te worden vernietigd.
Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.