5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
Voorzover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter, dat het College in een eventuele hoofdzaak niet bindt.
5.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoeker heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de schade die hij stelt te zullen lijden in geval van handhaving van het bestreden besluit in het resterende gedeelte van 2003 (tengevolge van het daadwerkelijk verwijderen van de kansspelautomaten) hem op korte termijn in ernstige financiële problemen zal brengen.
5.3 Voorts overweegt de voorzieningenrechter, in het voetspoor van eerdere uitspraken, dat in beginsel slechts aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening in een zaak als de onderhavige, waar het gaat om een financieel belang, indien ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier niet voor, waarbij het volgende in aanmerking is genomen.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich niet kennelijk ten onrechte op het standpunt stelt dat verzoekers bedrijf niet kan worden aangemerkt als een restaurant.
De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat, naar tussen partijen niet in geschil is, vrijwel de helft (zeventien van de zesendertig) van de gerechten op de menukaart zeker niet kan worden aangemerkt als een maaltijd, zoals dit begrip blijkens vaste jurisprudentie van het College moet worden uitgelegd. In de memorie van toelichting bij de Wet is uitdrukkelijk bij deze jurisprudentie aangesloten. Gelet op de omvang van het aanbod aan gerechten die in ieder geval niet als maaltijd zijn aan te merken en de wijze waarop deze gerechten op de menukaart worden gepresenteerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verstrekken en nuttigen van deze gerechten in verzoekers inrichting van meer dan ondergeschikte betekenis is. Ook de in het bezwaarschrift door verzoeker betrokken stelling dat minder dan vijftien procent van de omzet met deze gerechten wordt behaald - welke stelling overigens niet is onderbouwd - brengt niet mee dat het aanbod van dergelijke gerechten geen zelfstandige stroom van bezoekers zou trekken.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de mogelijkheid bestaat etenswaren af te halen, hetgeen er eveneens op duidt dat geen sprake is van een restaurant als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet. Uit het rapport van 15 juli 2003 en de verklaring d.d. 14 juli 2003 van de toen aanwezige beheerder blijkt naar voorlopig oordeel niet dat het afhalen van etenswaren op het geheel van activiteiten in de inrichting van verzoeker van marginale betekenis is. Volgens verzoeker wordt met het afhalen van etenswaren zeven tot tien procent van de omzet gegenereerd, volgens de verklaring van 3 februari 2003 van een AA minder dan vijftien procent. Daargelaten hoe betekenisvol de omzet uit afhalen precies is, ziet de voorzieningenrechter op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen plaats voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat met het bieden van de mogelijkheid tot het afhalen van etenswaren een zelfstandige stroom van bezoekers wordt bereikt. Dat verzoeker het afhalen van etenswaren naar eigen zeggen niet stimuleert, maakt dit niet anders.
Het vorenoverwogene leidt de voorzieningenrechter reeds tot het oordeel dat niet op voorhand duidelijk is dat de inrichting van verzoeker hoogdrempelig zou zijn. In hoeverre de op de kaart aangeboden Mini- en Maxi-Maaltijden zijn aan te merken als drie-componenten-maaltijden, kan derhalve thans buiten beschouwing blijven.
Ingevolge artikel 30e, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 30c, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet moet een aanvraag tot het in een laagdrempelige inrichting aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten worden afgewezen.
5.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.