ECLI:NL:CBB:2003:AL8153
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- D. Roemers
- Rechtspraak.nl
Intrekking vergunning taxivervoer op basis van de Wet personenvervoer 2000
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan over de intrekking van de vergunning tot het verrichten van taxivervoer van appellante, V.O.F. Taxibedrijf A, te Amsterdam. De intrekking was gebaseerd op een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 26 februari 2003, waarin werd vastgesteld dat appellante niet langer voldeed aan de eisen van vakbekwaamheid zoals voorgeschreven in de Wet personenvervoer 2000. Appellante had eerder een vergunning verkregen, maar deze werd ingetrokken nadat de vakbekwaam leidinggevende, de heer B, zich had teruggetrokken uit de onderneming. Appellante voerde aan dat zij aanzienlijke investeringen had gedaan en dat zij bezig was met het behalen van de vereiste diploma's, maar het College oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de intrekking van de vergunning te rechtvaardigen.
De procedure begon op 7 maart 2003 met de indiening van een beroepschrift door appellante. Verweerder diende op 22 mei 2003 een verweerschrift in. Tijdens de zitting op 9 juli 2003 werd het standpunt van verweerder nader toegelicht. Het College concludeerde dat appellante niet voldeed aan de eisen voor het verkrijgen en behouden van de vergunning, en dat de intrekking van de vergunning rechtmatig was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke eisen voor het verkrijgen van een vergunning in de taxivervoersector, en dat de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan deze eisen bij de vergunninghouder ligt. De beslissing van het College is een bevestiging van de strikte handhaving van de regels die zijn vastgesteld in de Wet personenvervoer 2000.