3. De beoordeling van het geschil
3.1 Hetgeen partijen over een weer naar voren hebben gebracht, betreft de reikwijdte van artikel 4, onder e, van de Kaderregeling. Hierbij is tevens aan de orde gesteld de betekenis van het in dit voorschrift voorkomende begrip "bedrijf". Aangaande deze kwestie heeft het College verweerder een vraag gesteld, als bedoeld in bovenvermelde beschikking van
9 januari 2002.
3.2 Gelet op het bepaalde in de Kaderregeling overweegt het College met betrekking tot de kernvraag van dit geding, namelijk of appellante in aanmerking komt voor een in artikel 2 van de Kaderregeling voorziene ontheffing van het in artikel 55, eerste lid, van de Meststoffenwet genoemde verbod op uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen, het volgende.
3.3 De voorwaarden voor het verlenen van een zodanige ontheffing zijn opgesomd in artikel 4 van de Kaderregeling. Uit het bepaalde onder c, d en e van dit artikel blijkt - zoals ook in de Toelichting bij de Kaderregeling is uiteengezet - dat het experiment "Golden Harvest" zich richt op bestaande bedrijven waarop onderscheidenlijk (-) in een redelijke omvang bedrijfsmatig kippen worden gehouden, (-) reeds enige tijd in een redelijke omvang kippenmest wordt geproduceerd. Hierbij moet in aanmerking worden genomen:
- dat in artikel 4, onder c, ter zake van de minimale omvang van het mestproductierecht van het bedrijf de situatie op 1 januari 1996 als uitgangspunt wordt genomen,
- dat in artikel 4, onder d, met betrekking tot de daarin bedoelde minimale mestproductie wordt uitgegaan van de productie in 1996, en
- dat in artikel 4, onder e, ter zake van de daarin bedoelde afname van het niet gebonden mestproductierecht van het bedrijf voor varkens en kippen, 1 januari 1996 als peildatum wordt genoemd.
Het bepaalde in artikel 4 van de Kaderregeling brengt met zich dat een bedrijf dat na 1996 is ontstaan niet voor een ontheffing als bedoeld in artikel 2 van deze regeling, in aanmerking komt.
3.4 In artikel 5 van de Kaderregeling is een bijzondere regeling getroffen voor het geval het bedrijf is ontstaan als gevolg van een afsplitsing van een ander bedrijf. In een dergelijke situatie gelden in afwijking van artikel 4, onder c, d en e, voor verlening van ontheffing de voorwaarden geformuleerd in artikel 5, onder a tot en met d.
In artikel 5, onder c, is als voorwaarde vermeld dat het na afsplitsing ontstane bedrijf van dezelfde persoon, rechtspersoon, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen is als het bedrijf waarvan het voor de splitsing deel uitmaakte.
3.5 Van de zijde van appellante is onder meer naar voren gebracht dat met de verkoop van zaken door C aan appellante het bedrijf van C is opgehouden te bestaan. In de onderhavige zaak gaat het, aldus appellante, om een geheel ander - nieuw - bedrijf, dat een eigen mestnummer heeft gekregen, en niet, zoals verweerder meent, om de voortzetting van het bedrijf van C. Dit betekent, volgens appellante, dat voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarde van artikel 4, onder e, van de Kaderregeling, geen rekening mag worden gehouden met de vervreemding van mestproductierechten in het kader van de bedrijfsvoering door C.
3.6 Het College overweegt naar aanleiding hiervan dat, indien appellante in juli 1997 is begonnen met de uitoefening van een nieuw bedrijf, met betrekking tot dat bedrijf, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen in § 3.3 en § 3.4, niet wordt, casu quo kan worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 4 van de Kaderregeling, aangezien het niet gaat om een bedrijf dat reeds in 1996 functioneerde.
Van een bedrijf in de betekenis van artikel 5 van de Kaderregeling, dat is ontstaan als gevolg van een afsplitsing van een ander - bestaand - bedrijf, is geen sprake, aangezien vaststaat dat niet wordt voldaan aan de in § 3.4 weergegeven voorwaarde van artikel 5, onder c.
Indien - zoals verweerder meent - het bij appellante gaat om hetzelfde bedrijf als bij C, althans in de betekenis die bij de toepassing van de Kaderregeling aan het begrip "bedrijf" moet worden gehecht, moet worden vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 4, onder e, van de Kaderregeling.
Uit het voorafgaande volgt dat het in § 2.1 omschreven verzoek om ontheffing, op grond van het bepaalde in de Kaderregeling niet voor inwilliging in aanmerking komt.
3.7 Met betrekking tot het beroep dat appellante heeft gedaan op besprekingen die met vertegenwoordigers van verweerder zijn gehouden en afspraken welke in dat verband zouden zijn gemaakt, overweegt het College het volgende.
Geoordeeld moet worden dat het bij de Kaderregeling gaat om beleidsregels in de betekenis van Titel 4.2 van de Awb. In dit verband wordt mede verwezen naar de uitspraak van College 19 december 2002, AWB 01/575 (te raadplegen op www.rechtspraak.nl, LJN-nummer AF 4486). In deze uitspraak was een gelijksoortige kaderregeling als de onderhavige aan de orde.
Gegeven het rechtskarakter van de Kaderregeling, is ingevolge artikel 4:84 van de Awb afwijking daarvan mogelijk, indien zou moeten worden geoordeeld dat een strikte toepassing gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de Kaderregeling te dienen doelen. Het leveren van een onderbouwing voor de stelling dat sprake is van bijzondere omstandigheden in evenbedoelde zin, ligt (primair) op de weg van degene die daarop een beroep doet.
Het College is van oordeel dat hetgeen appellante in het kader van eerdervermeld beroep op besprekingen en afspraken naar voren heeft gebracht, onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de opvatting dat door optreden aan de zijde van verweerder bij haar zodanige verwachtingen zijn gewekt, dat de in het geding zijnde weigering van ontheffing onredelijk zou kunnen worden geacht. Het College ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat hier sprake is van bijzondere omstandigheden in de betekenis van artikel 4:84 van de Awb.
3.8 Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep niet kan slagen.
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb acht het College geen termen aanwezig.
Derhalve moet worden beslist zoals hierna is vermeld.