ECLI:NL:CBB:2003:AJ9978

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1112
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor zondagopenstelling supermarkt in toeristisch gebied

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2003 uitspraak gedaan over de weigering van burgemeester en wethouders van Skarsterlân om een ontheffing te verlenen voor de zondagopenstelling van een supermarkt, geëxploiteerd door appellanten A en B. De appellanten stelden dat hun supermarkt een substantieel deel van de omzet genereert uit toeristen, met name watersporters, en dat zij daarom recht hadden op een ontheffing op basis van de Winkeltijdenwet en de Verordening winkeltijden Skarsterlân. De gemeente had echter vastgesteld dat de supermarkt niet voldeed aan de criteria voor toeristische aantrekkingskracht, omdat het assortiment niet specifiek gericht was op toeristen en de meerderheid van de producten niet te onderscheiden was van die voor lokale bewoners.

De procedure begon op 7 juni 2002, toen appellanten een beroepschrift indienden tegen een besluit van 27 mei 2002, waarin hun verzoek om ontheffing werd afgewezen. De gemeente had in eerdere besluiten al aangegeven dat de supermarkt niet voldeed aan de eisen van de verordening, die vereiste dat ten minste 50% van het assortiment gericht moest zijn op toeristen. Het College oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten dat de supermarkt geen specifieke bijdrage levert aan de toeristische aantrekkingskracht van het gebied, en dat de argumenten van appellanten niet voldoende waren om dit oordeel te weerleggen.

De uitspraak benadrukt het belang van een feitelijke onderbouwing bij de beoordeling van de toeristische functie van een winkel en de noodzaak voor een duidelijke scheiding tussen de behoeften van toeristen en lokale bewoners. Het College verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de ontheffing standhield. De uitspraak heeft implicaties voor andere supermarkten en winkels in toeristische gebieden die ook een ontheffing voor zondagopenstelling wensen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 02/1112 9 juli 2003
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te X, appellanten,
gemachtigde: mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen,
tegen
burgemeester en wethouders van Skarsterlân, te Joure, verweerders,
gemachtigde: mr. E.A. de Jager, werkzaam bij de gemeente Skarsterlân.
1. De procedure
Op 7 juni 2002 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerders van 27 mei 2002.
Bij dit besluit hebben verweerders opnieuw beslist op het bezwaar van appellanten tegen de weigering ontheffing te verlenen van het verbod een winkel op zondag voor het publiek geopend te hebben voor een door hen geëxploiteerde supermarkt.
Op 21 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Winkeltijdenwet is onder meer het volgende bepaald:
"1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:
a. op zondag;
b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;
c. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.
2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren."
Artikel 3 van de Winkeltijdenwet luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"1. De gemeenteraad kan voor ten hoogste twaalf door hem aan te wijzen dagen per kalenderjaar vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden,
voor zover deze betrekking hebben op de zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste of tweede Kerstdag. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.
2. (…)
3. De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling verlenen van de in het eerste lid bedoelde verboden of aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om in de gevallen, in die verordening aan te wijzen, en met inachtneming van de daarin gestelde regels op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing van die verboden te verlenen ten behoeve van:
a. op de betrokken gemeente of een deel daarvan gericht toerisme, mits de aantrekkingskracht voor dat toerisme geheel of nagenoeg geheel is gelegen buiten de verkoopactiviteiten die door de vrijstelling of ontheffing mogelijk worden gemaakt;
(…)
5. De vrijstellingen en ontheffingen kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan de vrijstellingen en ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden."
Artikel 9 van de Verordening winkeltijden Skarsterlân (hierna: de Verordening), zoals geldend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, luidt:
"1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag een ontheffing verlenen van de verboden, vervat in artikel 3, eerste lid, van de wet, voor de verkoop in winkels, gelegen op één van de in de gemeente aanwezige kampeerterreinen of recreatiecentra, in verband met de toeristische aantrekkingskracht van de betreffende terreinen of centra, gedurende de periode 1 april tot 1 november van ieder jaar op de volgende tijden;
a. op zondag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag en tweede Pinksterdag van 16.00 tot 18.30 uur;
b. op Goede Vrijdag van 19.00 tot 20.00 uur.
2. In verband met de toeristische aantrekkingskracht van X kan de in het eerste lid bedoelde ontheffing voor winkels die specifiek bijdragen aan de toeristische aantrekkingskracht van X en watersportverwante bedrijven, zoals opgenomen in de bij dit lid behorende bijlage, gelden voor de volgende tijden:
a. op zondag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag en tweede Pinksterdag van 13.00 tot 18.30 uur;
b. op Goede Vrijdag van 19.00 tot 20.00 uur.
3. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tussentijds wijzigingen aan te brengen in de op de in lid 2 bedoelde bijlage opgenomen winkels en bedrijven.
4. Het college van burgemeester en wethouders kan voorschriften verbinden aan de ontheffing.
5. De ontheffing wordt geweigerd indien er geen sprake is van toeristische doeleinden als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a van de wet."
In een bijlage bij de Verordening worden de winkels opgesomd, die voor de ontheffing in aanmerking komen. De supermarkt van appellanten komt daarop niet voor.
In de toelichting op het voorstel van verweerders aan de raad om de Verordening vast te stellen, staat met betrekking tot artikel 9 het volgende vermeld:
"De grondslag van genoemd artikel 9 is de toerismebepaling van artikel 3, derde lid, aanhef en onder a van de Winkeltijdenwet.
Deze wet namelijk biedt op basis van artikel 3, derde lid, onder a de mogelijkheid als plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, langere openstelling van winkels toe te staan in verband met het toerisme. Dit kan een vrijstelling betreffen voor openstelling op zon- en feestdagen (artikel 3, derde lid, onder a).
Bovengenoemde vrijstellingsbevoegdheid kan gebruikt worden indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- er moet sprake zijn van een gemeente met een toeristische aantrekkingskracht (…);
- er moet als gevolg daarvan sprake zijn van een behoefte aan winkel en andere koopfaciliteiten.
Met andere woorden: de aantrekkingskracht voor het publiek moet dus liggen in de reeds aanwezige toeristische functie en niet in de detailhandel als zodanig.
Is bedoelde functie aanwezig dan is er sprake van een recreatiecentrum.
Voor wat betreft onze gemeente kan ons inziens alleen X, als watersportdorp, als zodanig worden aangemerkt. Er is sprake van een toeristische aantrekkingskracht waar met name in het zomerseizoen veel publiek van buiten het verzorgingsgebied op afkomt. Als gevolg daarvan zou er behoefte aan ruimere openstelling van winkels en andere verkoopfaciliteiten op zondagen kunnen zijn.
Naar aanleiding van concrete aanvragen om een ontheffing als bedoeld in het eerste lid van het hierboven genoemd artikel 9 bestaat er onzes inziens behoefte aan verruiming van de openstelling van bepaalde winkels/bedrijven, gelegen in het recreatiecentrum X.
In concreto gaat het hier om winkels die specifiek bijdragen aan de toeristische aantrekkingskracht van X, bijvoorbeeld een tweedehands boekenzaak, een souvenirwinkel of iets dergelijks (voor alle duidelijkheid geen detailhandel en ook geen winkels in de food-sector) en voor watersportverwante bedrijven.
Het gaat dan om de winkels en bedrijven, zoals opgenomen in de bij artikel 9, lid 2, van de Verordening winkeltijden Skarsterlân behorende bijlage."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 26 april 2000 hebben appellanten verweerders verzocht om voor hun supermarkt, gevestigd op het adres Y te X, ontheffing te verlenen van het verbod om deze op zondag geopend te hebben.
- Bij besluit van 23 juni 2000 is door verweerder afwijzend gereageerd op dit verzoek.
- De afwijzing van dit verzoek is, na bezwaar, bij besluit van 23 augustus 2000 door verweerders gehandhaafd.
- Tegen voornoemd besluit hebben appellanten bij brief van 30 augustus 2000 beroep ingesteld.
- Het College heeft bij uitspraak van 4 juli 2001 (AWB 01/346) dit besluit vernietigd wegens strijd met art. 7:12 van de Awb en verweerders opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellanten te beslissen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
- Vervolgens hebben verweerders opnieuw op het bezwaar van appellanten beslist bij besluit van 17 juli 2001, waartegen door appellanten opnieuw beroep is ingesteld.
- Het College heeft bij uitspraak van 20 februari 2002 (AWB 01/705) ook dit besluit vernietigd op grond van onder meer de volgende overwegingen;
'' Naar appellanten hebben aangevoerd en door verweerders niet is weersproken, bestaat bij de watersporters, voor wie X een eigen toeristische aantrekkingskracht heeft, een behoefte aan een specifiek assortiment levensmiddelen. Zonder nadere hierop gerichte motivering valt niet in te zien dat het voldoen aan deze specifieke behoefte niet is aan te merken als een specifieke bijdrage aan de toeristische aantrekkingskracht van X en als de vervulling van een toeristische functie in vorenbedoelde zin. Evenmin valt zonder nadere hierop gerichte motivering te beoordelen of zodanige toeristische functie voor de toepassing van artikel 9 van de Verordening (geheel) buiten beschouwing behoort te blijven, indien het totale assortiment van de betrokken winkel slechts ten dele is gericht op bedoelde watersporters.
Verweerders hebben hun vaststelling dat de betrokken supermarkt niet aan de maatstaf van toeristische functie zou voldoen, niet onderbouwd met resultaten van een onderzoek naar het assortiment van de supermarkt van appellanten. Evenmin is onderzoek gedaan naar de omvang van de omzet van relevante producten waaraan watersporters een specifieke behoefte hebben, hetgeen te meer klemt nu appellanten hebben betoogd dat een substantieel deel van de omzet de verkoop aan watersporters betreft van met name producten die juist voor deze groep aantrekkelijk zijn.
De slotsom is dat een toereikende onderbouwing, bestaande uit een feitelijk onderzoek en op grond hiervan getrokken conclusies rechtens, aan de weigering van een ontheffing voor de supermarkt ontbreekt.''
- Naar aanleiding van deze uitspraak hebben verweerders Economisch Bureau Coulon ingeschakeld voor advies. Op 5 april 2002 heeft dit bureau advies uitgebracht en is het gekomen tot de volgende conclusies;
'' Als de door de gemeente naar voren gebrachte maatstaf - minstens de helft van het assortiment moet op toeristen gericht zijn - wordt toegepast, in de zin dat wordt gekeken naar het aantal en het type producten dat op toeristen gericht is, dan voldoet de winkel niet aan de maatstaf. Wel kan worden geconstateerd dat in termen van variëteit in het assortiment de winkel duidelijk deels op toeristen is gericht.
Overigens moet worden opgemerkt dat, vanuit een (bedrijfs)economische invalshoek, de gehanteerde maatstaf niet erg relevant is voor de beoordeling van de gerichtheid op toeristen van de supermarkt. De reden is dat voor verreweg het grootste deel van de producten die aan toeristen worden verkocht niet te onderscheiden zijn van producten die aan niet-toeristen worden verkocht. De gekozen maatstaf zou in beginsel alle supermarkten uitsluiten. De gemeente heeft dit zelf in feite ook aangegeven door winkels in de food sector op voorhand uit te sluiten.
Vanuit een bedrijfseconomische invalshoek is het omzetcriterium relevanter. Indien hetzelfde criterium zou worden gebruikt als bij het assortiment, namelijk dat het 'in hoofdzaak' gericht zijn op toeristen betekent dat minimaal de helft van de omzet bij toeristen gerealiseerd wordt, dan wordt (net) voldaan aan deze maatstaf voor de omzet.''
- Vervolgens hebben verweerders het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
'' Een ontheffing voor openstelling op zondag is mogelijk voor winkels die:
- een specifieke bijdrage (tenminste 50% van het aanbod aan producten gericht op watersporttoerisme) leveren aan de aantrekkingskracht van X en
- watersporters behoefte te hebben aan een openstelling op zondag.
Uit het onderzoek van het Economisch Bureau Coulon d.d. 5 april 2002 blijkt dat uw supermarkt aan het eerste criterium niet voldoet. (…)
Ook blijkt, naar onze mening, uit het rapport de reden waarom de winkels uit de foodsector niet voldoen aan de voorwaarden voor ontheffing. Wordt immers het assortiment gerelateerd aan de doelgroep (watertoerisme) dan kan de food sector niet aantonen dat meer dan 50% van de producten afgestemd is op de doelgroep ''watersporters''.
Is het assortiment voor meer dan de helft bestemd voor de verkoop aan andere groepen (lokale bewoners en toeristen niet behorend tot de doelgroep), dan kan op grond van het beleid, niet gesteld worden dat deze winkels specifiek bijdragen aan de toeristische aantrekkingskracht van X, omdat dan voorbijgegaan wordt aan de doelstelling ''watertoerisme''.
Mogelijk komt alsdan juist ook de bevoegdheid tot vrijstelling in gevaar. Immers, de aantrekkingskracht voor het toerisme moet geheel of nagenoeg geheel buiten de koopactiviteiten die door de vrijstelling of ontheffing mogelijk wordt gemaakt zijn gelegen.
Het loslaten van de doelgroep ''watertoerisme'' (en daarmee openstelling voor ander doelgropen) kan dan schending opleveren van de Winkeltijdenwet (artikel 3, lid 3 en onder a).
Indien er geen sprake is van schending van de Winkeltijdenwet, kan er sprake zijn van schending van het beleid, nu de vrijstelling door de raad toch mogelijk gemaakt is met het oog op het watertoerisme. De toeristische aantrekkingskracht van een winkel moet dan ook blijken uit de producten die aangeboden worden ten behoeve van de doelgroep.
Wij achten het enkele feit dat ''de omzet'' voor meer dan de helft afkomstig is uit toerisme niet relevant. Zonder marktonderzoek is namelijk niet duidelijk hoe de omzet tot stand is gekomen. Daardoor is niet vast te stellen of het hier winkels betreft die specifiek bijdragen aan de toeristische aantrekkingskracht. In het kader van artikel 3, lid 3 en onder a Winkeltijdenwet heeft de raad vastgesteld dat ''de toeristische aantrekkingskracht van X" gekenmerkt kan worden als ''Watersportdorp''. De ''toeristische aantrekkingskracht'' blijkt indien het assortiment ten minste voor 50% gericht is op de doelgroep. Omzetgegevens alleen geven geen uitsluitsel of aan deze voorwaarde voldaan wordt.
Supermarkten kunnen juist door hun aanbod van producten (branchevervaging) zich richten tot verschillende soorten klanten. Juist omdat het totale assortiment maar ten dele gericht is op de toeristische functie, als bedoeld in artikel 9 van de Verordening winkeltijden Skarsterlân, kan het college geen ontheffing verlenen, omdat de raad slechts vrijstelling van koopzondagen heeft mogelijk willen maken voor een specifieke doelgroep, terwijl het beleid, voorafgaand aan de wijziging van de verordening, inhield dat er geen uitbreiding van de koopzondagen zou plaatsvinden.
Door de beperkte openingstijden van andere supermarkten in de omgeving, is bovendien de kans dat ander klanten dan de beoogde doelgroep gebruik zullen maken van de diensten van de op zondag geopende supermarkt, niet denkbeeldig.
Ook zegt de totale omzet niets over de extra toeristische aantrekkingskracht van een winkel bij openstelling op zondag. Een jaaromzet geeft op zich niet aan dat er behoefte is aan openstelling op zondag.
(…)
De raad heeft ''het omzetcriterium'' niet bepalend geacht de ontheffingsbevoegdheid van het college op grond van artikel 9 van de Verordening. Er is geen wettelijke regel die dit verplicht.
De potentiële omzetmogelijkheden van de supermarkt van de familie A bij openstelling op zondag zijn op zich niet doorslaggevend voor het verlenen van de ontheffing door het college, althans omzetgegevens zijn niet voldoende om aan te tonen dat de supermarkt voldoet aan de voorwaarde voor het verkrijgen van de gevraagde ontheffing, te weten dat watersporters behoefte hebben aan zondagsopenstelling.
U doet verder nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Het assortiment van de supermarkt verschilt (door de branchevervaging en het type producten) zo veel van de ander winkels die zondag geopend mogen zijn, dat het gelijkheidsbeginsel in deze niet opgaat.''
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
'' De eerste interpetatie van burgemeester en wethouders dat een bedrijf in hoofdzaak gericht moest zijn op het toerisme is onjuist. De criteria die in de wet en in de verordening zijn opgenomen, geven geen aanleiding om aan te nemen dat slechts winkels die in hoofdzaak gericht zijn op toerisme in aanmerking komen voor een ontheffing. (…) De supermarkt levert (…) reeds door zijn algemene functie een specifieke bijdrage aan de toeristische aantrekkingskracht van X, hetgeen nog eens wordt versterkt door het eveneens gevoerde in het bijzonder op toeristen en passanten gerichte assortiment.
Gesteld dat het criterium 'specifiek bijdragen aan' zou mogen worden uitgelegd als 'in hoofdzaak gericht op', hetgeen A bestrijdt, dan nog voldoet A aan het gestelde criterium. (…)
In hoofdzaak wordt in het tweede besluit op bezwaar uitgelegd als dat de aantrekkingskracht van de winkels moet liggen in de toeristische functie van die winkel, is een maatstaf die mag worden gehanteerd, aldus uw college in uw tweede uitspraak.
De supermarkt voldoet ook aan deze uitleg van het criterium. De supermarkt is voor een belangrijk deel gericht op en grotendeels afhankelijk van toerisme. De 'normale' verkoop van artikelen voorziet ook in een belangrijke behoefte bij toeristen. Voor veel artikelen is het overigens onmogelijk om te bepalen in hoeverre ze zijn gericht op de gewone inwoner van X of op de toerist. Duidelijk is dat het assortiment veel groter is dan normaal mogelijk is voor een dorp met 900 inwoners en dat A dus veel producten niet in het assortiment zou hebben als X niet een toeristische functie zou hebben. Ook als gekeken wordt naar het aantal producten, kan simpel worden geconstateerd dat die voor een belangrijk deel worden bepaald door de vraag van toeristen.
De supermarkt zou overigens hoe dan ook geen bestaansrecht meer hebben zonder toeristen, gezien het genoemde inwonertal van X.
Naast de 'gewone' artikelen is een belangrijk deel van het winkelassortiment in het bijzonder gericht op toeristen en hun specifieke behoefte. Als voorbeelden worden genoemd de ochtendverkoop van verse broodjes, de verkoop van vele kant-klaar en snelklaar foodartikelen en de miniverpakkingen wasmiddelen en levensmiddelen.
Het assortiment wordt derhalve in hoofdzaak bepaald door de aanwezigheid van toerisme in het dorp. Dat leidt tot de conclusie dat A ook een ontheffing moet krijgen als het criterium 'meer dan 50% van het assortiment gericht op toeristen' zou moeten voldoen.
A is echter van oordeel dat dat criterium geen grondslag vindt in de verordening. Als al een 50% criterium zou kunnen worden gehanteerd, hetgeen hij bestrijdt, dan zou dat moeten gelden voor de omzet. Dat de omzet voor het grootste deel wordt bepaald door aankopen van toeristen, blijkt ook uit het feit dat die omzet in het hoogseizoen tot aan het zevenvoudige is van de omzet in de winter. Een grafiek van de omzet is bij de eerdere beroepschriften bijgevoegd en nu onderdeel van het rapport Coulon. Die omzetgegevens zijn ook niet bestreden door burgemeester en wethouders, zodat daar van mag worden uitgegaan.
(…)
Coulon acht het niet onmogelijk dat openstelling op zondag extra toeristen aantrekt, maar is van oordeel dat dat niet los kan worden gezien van het totale voorzieningenaanbod voor toeristen. A is het daar mee eens.(…) Openstelling op zondag van winkels en dus ook van de supermarkt draagt specifiek bij aan de aantrekkingskracht die X als watersportdorp heeft, en dat is immers het criterium van de verordening.
In aanvulling op het hiervoor al gestelde: openstelling op zondag is met name voor toeristen/watersporters aantrekkelijk omdat ze veelal zeer beperkt beschikken over bewaarruimte en koelmogelijheden. Gezien de excentrische, haast geisoleerde ligging van X en de concurrerende prijzen elders is het onwaarschijnlijk dat niet-toeristen anders dan marginaal gebruik zullen maken van de supermarkt. De overweging van burgemeester en wethouders op dit onderdeel is overigens niet relevant, omdat ook hier weer slechts bepalend is of de openstelling specifiek bijdraagt aan de aantrekkingskracht die X op zich zelf al heeft.
(…)
Burgemeester en wethouders achten het enkele feit dat de omzet voor meer dan de helft afkomstig is uit toerisme niet relevant (…), omdat ''zonder marktonderzoek niet duidelijk is hoe de omzet tot stand is gekomen''. Zij overwegen in dat kader tevens dat in het kader van de verordening toeristische aantrekkingskracht slecht kan worden gerelateerd aan watertoerisme (…). Ook deze overwegingen zijn onzorgvuldig. Immers, noch de verordening noch de toelichting beperkt de toeristische aantrekkingskracht tot watertoerisme. Bovendien is de constatering dat zonder marktonderzoek niet duidelijk is hoe de omzet tot stand is gekomen wel zeer merkwaardig, waar de door A overgelegde omzetgegevens niet betwist zijn en het in opdracht van burgemeester en wethouders gedane onderzoek van Coulon constateert dat de omzet van de supermarkt voor meer dan de helft bij toeristen wordt gerealiseerd.''
Desgevraagd hebben appellanten ter zitting verklaard dat de raad van de gemeente Skarsterlân inmiddels een aantal besluiten genomen heeft, waardoor appellanten de supermarkt toch op zondag geopend kunnen houden. In verband met de gederfde omzet bestaat er nog wel belang bij een uitspraak van het College.
5. De beoordeling van het geschil
In dit geding moet het College de vraag beantwoorden of verweerders in redelijkheid hebben kunnen oordelen dat de supermarkt van appellanten geen specifieke bijdrage levert aan de toeristische aantrekkingskracht van X en of zij dit oordeel gebaseerd hebben op de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden.
Uit het onderzoeksrapport van het Economisch bureau Coulon, dat in opdracht van verweerder is opgesteld, blijkt dat circa 50% van de omzet van de supermarkt, toen deze nog niet geopend was op zondag, gerealiseerd werd in de periode mei tot en met september. Gelet daarop is aannemelijk te achten dat het zomerse toerisme aan die omzet een substantiële bijdrage levert. Omgekeerd is daarmee echter nog niet gezegd dat openstelling van de supermarkt een bijdrage levert aan de toeristische aantrekkingskracht van X.
Verweerders achten verlening van een ontheffing voor openstelling op zondag pas aangewezen als winkels een specifieke bijdrage (geoperationaliseerd als tenminste 50% van het aanbod aan producten gericht op watersporttoerisme) leveren aan de toeristische aantrekkingskracht van X. Hoewel ook andere opvattingen terzake mogelijk zijn, kan naar het oordeel van het College niet gezegd worden dat deze opvatting strijdig is met het bepaalde in artikel 9 van de Verordening.
Het ingestelde feitelijke onderzoek heeft eenduidig de conclusie opgeleverd dat in de supermarkt van appellanten aan voornoemd criterium niet voldaan wordt, nu volgens het onderzoeksbureau in de supermarkt nauwelijks typisch toeristische producten worden aangeboden, in tegenstelling tot ander winkels in X, en slechts een beperkt deel van het assortiment, vooral in termen van variëteit van type producten als typisch gericht op toeristen kan worden beschouwd. Bovendien is door het onderzoeksbureau bevonden dat voor verreweg het grootste deel de producten die aan toeristen worden verkocht niet te onderscheiden zijn van producten die aan niet-toeristen worden verkocht. Op zichzelf zijn deze bevindingen door appellanten niet weersproken.
Door verweerders is met het onderzoeksrapport van Economisch bureau Coulon derhalve genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de supermarkt van appellanten in hoofdzaak niet specifiek gericht is op het (water)toerisme.
Het feit dat het onderzoeksbureau en in zijn voetspoor appellanten, de hantering van een ander criterium bepleiten, waaraan de supermarkt van appellanten mogelijk wel zou kunnen voldoen, doet aan het vorenstaande niet af.
Met betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel merkt het College op dat de supermarkt, gelet op het assortiment en het type producten, verschilt met de winkels die wel een ontheffing hebben gekregen, waardoor niet gesproken kan worden van gelijke gevallen.
Gelet op vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. C.J. Borman en mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003.
w.g. D. Roemers w.g. M.H. Vazquez Muñoz