ECLI:NL:CBB:2003:AJ9967

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/101
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tuchtbeslissing van de Raad van Tucht voor Accountants-Administratieconsulenten

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een tuchtbeslissing van de Raad van Tucht voor Accountants-Administratieconsulenten, waarbij de klacht van K, ingediend namens L, gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De klacht betrof de nakoming van een vaststellingsovereenkomst door appellant, A, die als accountant werkzaam is. De Raad van Tucht had A een schriftelijke waarschuwing opgelegd. De procedure begon met een klacht van K op 22 september 2000, die later werd ingediend namens L. De Raad van Tucht deed op 11 november 2002 uitspraak, waartegen A op 10 januari 2003 beroep aantekende. Tijdens de zitting op 10 juni 2003 was K niet aanwezig, maar A lichtte zijn standpunt toe.

De kern van het geschil draait om de vraag of A de vaststellingsovereenkomst van 19 mei 2000 is nagekomen. De overeenkomst hield in dat A administratieve bescheiden van L en M diende over te dragen. A stelde dat hij het recht had om bepaalde stukken, zoals zijn eigen aantekeningen, te behouden. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de overeenkomst niet vereiste dat A alle stukken moest overdragen en dat hij kopieën van administratieve bescheiden mocht behouden. Het College concludeerde dat de Raad van Tucht ten onrechte had geoordeeld dat A tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het College verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de tuchtbeslissing, waarbij het klachtonderdeel over de nakoming van de vaststellingsovereenkomst ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/101 19 augustus 2003
20020 Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A, kantoorhoudende te X, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: raad van tucht), gewezen op 11 november 2002.
1. De procedure
Bij brief van 22 september 2000 heeft K, te Y, bij de raad van tucht een klacht ingediend tegen appellant.
Bij faxbericht van 17 juni 2002 heeft K de raad van tucht medegedeeld dat de klacht is ingediend namens L, eveneens te Y.
Bij beslissing van 11 november 2002, verzonden op 12 november 2002, heeft de raad van tucht uitspraak gedaan op de klacht.
Op 13 januari 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, gedateerd 10 januari 2003 en per post verzonden, waarbij beroep is ingesteld tegen (onderdelen van) voormelde beslissing van de raad van tucht.
Op 5 maart 2003 heeft K bericht niet inhoudelijk te reageren op het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2003, alwaar appellant zijn standpunt nader heeft toegelicht. K is niet ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en appellant de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd.
Terzake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van de klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
2.2 Op grond van de gedingstukken en het onderzoek ter zitting zijn voor het College voorts de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
- In de op 19 mei 2000 tussen L, M en K enerzijds en appellant anderzijds gesloten vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
"(…)
5. A zal de zich in voorkomend geval nog bij hem bevindende administratieve bescheiden van L, resp. M met bekwame spoed aan hen doen toekomen.
(…)."
- Bij brief van 16 juni 2000 heeft appellant K en L onder meer het volgende medegedeeld:
"(…)
Tijdens de afwikkeling van de zaak A & Partners / L voor de commissie van geschillen te 's Gravenhage op 19 mei jl. is door ons afgesproken dat eventueel nog in ons bezit zijnde bescheiden betreffende uw boekhouding onverwijld aan u ter hand zouden worden gesteld.
Er is door ons derhalve op maandag 22 mei een onderzoek gedaan of zulks wel van toepassing was. Wij hebben echter geconstateerd dat er géén boekhoudkundige bescheiden in ons bezit zijn. Op grond hiervan hebt u dan ook niets ontvangen.
(…)."
- Bij brief van 19 juni 2000 heeft de toenmalige advocaat van appellant K onder meer het volgende medegedeeld:
"(…)
(…)
Ik begrijp dat C onmiddellijk op maandag 22 mei jl. heeft vastgesteld dat er geen eigen bescheiden meer aanwezig waren, deze waren inmiddels al eerder terug gegeven. Het nog bij A & Partners aanwezige dossier bestaat dus enkel en alleen uit het zogenaamde werkdossier.
Mocht u nog enige nadere informatie wensen c.q. specifieke vragen hebben, dan kunt u zeker contact opnemen met C van A & Partners.
(…)
Tenslotte: gezien de inhoud van uw brief van 14 juni jl. (…) lijkt u te suggereren dat u het oog had op bepaalde stukken die u nog zou verwachten. Indien u na het lezen van mijn brief en de brief van A & Partners van 16 juni jl. nog steeds in die veronderstelling zou verkeren, verzoek ik u binnen een week na de datum van deze brief contact op te nemen met C zodat u hem specifiek kunt aangeven welke documentatie u bedoelt. (…)
(…)."
- Bij brief van 8 september 2000 heeft de belastingadviseur van L appellant onder meer het volgende medegedeeld:
"(…)
Hierbij delen wij u namens cliënt mede dat u op 1 juli 1999 respectievelijk 11 november 1999 hebt uitgebracht:
- Accountantsrapport 11 oktober 1998 P
- Accountantsrapport 12 oktober tot en met 31 december 1998 P
Met betrekking tot een door de belastingdienst in te stellen boekenonderzoek, verzoek ik u mij alle relevante gegevens (waaronder balansdossiers), inzake bovenvermelde rapporten te verstrekken.
(…)."
- Bij faxbericht van 11 september 2000 heeft appellant de belastingadviseur van L onder meer het volgende medegedeeld:
"(…)
Wij delen u mede dat balansdossiers ons eigendom zijn en blijven, u kunt echter kopiëren [het CBb leest: kopieën] bekomen van door u gewenste relevante informatie, (…).
(…)."
- Bij faxbericht van 15 september 2000 heeft K de toenmalige advocaat van appellant onder meer het volgende medegedeeld:
"(…)
Uit bijgaande fax [bedoeld wordt het faxbericht van 11 september 2000 van appellant, toevoeging CBb] stel ik het volgende vast:
· er zijn nog administratieve bescheiden bij uw client
· in tegenstelling tot het proces-verbaal weigert uw client aan de bepalingen hieromtrent uitvoering te geven.
(…)
Wilt u zo vriendelijk zijn er bij uw client sterk op aan te dringen alsnog en met gezwinde spoed de nog bij hem bevindende dossiers af te geven aan de nieuwe adviseur.
(…)."
- Bij brief van 28 december 2000 heeft appellant de raad van tucht onder meer het volgende medegedeeld:
"(…)
K refereert in zijn brief van 27 november aan "het achterhouden van jaarstukken vanaf eind jaren 80".
Wij hebben ons de nodige inspanning getroost om ons archief wat betreft dit voor ons volstrekt nieuw feit nog eens na te lopen. Wij hebben géén jaarstukken vanaf eind jaren 80. Wat wij nog wel hebben gevonden zijn (slechts) enkele kopieën van jaarstukken vanaf 1993. Wij hebben deze stukken niet beoordeeld als stukken die onze oud client(en) terug zouden willen ontvangen, omdat het slechts kopieën betreft.
Wij gingen ervan uit dat de originele exemplaren in het bezit zijn van de cliënt(en).
Een kopie van een getekend exemplaar van de jaarstukken 1997 zit wèl bij het balansdossier 1998. Tevens nog een kopie van een handgeschreven voorraadlijst 31-12-1998, welke eveneens bij het balansdossier 1998 is gevoegd als "balansstuk".
Bijgaand gelieve u deze stukken zoals onder aangegeven aan te treffen.
(…)."
- Bij brief van 1 februari 2001 heeft K de raad van tucht onder meer het volgende medegedeeld:
"(…)
Zoals uit de brief van A aan u van 28 december 2000 blijkt, heeft men willens en wetens stukken achter gehouden. Gezien hetgeen zich heeft afgespeeld, wilden wij dat er geen enkel stuk meer bij A aanwezig zou blijven
(…)."
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Het beroep is gericht tegen de gegrondverklaring van het klachtonderdeel dat appellant (punt 5 van) de vaststellingsovereenkomst van 19 mei 2000, aangehaald in § 2.2 van deze uitspraak (hierna: overeenkomst), niet is nagekomen. In het verlengde hiervan is appellant het niet eens met de maatregel die hem door de raad van tucht is opgelegd.
3.2 Het College stelt vast dat de overeenkomst door de partijen bij deze overeenkomst verschillend wordt uitgelegd.
Uit het faxbericht van 15 september 2000 en met name uit de brief van 1 februari 2001 komt naar voren dat appellant volgens K en L op grond van de overeenkomst verplicht is zijn gehele dossier met betrekking tot P aan L en M over te dragen en (derhalve) geen enkel stuk uit dat dossier onder zich te houden.
Appellant is daarentegen van opvatting dat hij het recht heeft bepaalde stukken uit het dossier te behouden, zoals door hemzelf gemaakte aantekeningen en kopieën van de door K en L aan hem verstrekte stukken.
3.2.1 Teneinde te kunnen beoordelen of appellant de overeenkomst al dan niet is nagekomen, zal het College nader ingaan op de betekenis van punt 5 van deze overeenkomst, overeenkomstig de zin die partijen bij deze overeenkomst daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Naar het oordeel van het College kan onder "administratieve bescheiden van L, resp. M" redelijkerwijs slechts worden verstaan: de door L dan wel M aan appellant verstrekte stukken. Hieronder vallen derhalve niet de eigen aantekeningen van appellant, nu het daarbij niet gaat om stukken "van" L en M.
Naar het oordeel van het College ligt het niet in de rede de overeenkomst zo uit te leggen dat appellant geen kopieën van de hem ter hand gestelde stukken zou mogen behouden. Ingevolge artikel 19 van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA) is een Accountant-Administratieconsulent gehouden zorg te dragen voor een zodanige registratie der verrichte werkzaamheden dat op aanvaardbare wijze een goed beeld van de uitvoering kan worden gevormd en is hij gehouden deze registratie gedurende zeven jaar te bewaren. Ter voldoening aan deze verplichting kan het noodzakelijk zijn kopieën van door een cliënt verstrekte stukken te maken en te bewaren, ook na beëindiging van de werkzaamheden voor de betreffende cliënt. Voorts heeft appellant, zoals hij ter zitting van het College ook heeft benadrukt, er een gerechtvaardigd belang bij, zich aan de hand van stukken te kunnen verweren indien hij, zoals in de onderhavige tuchtprocedure, op zijn handelen wordt aangesproken.
Uit het vorenstaande volgt dat de overeenkomst appellant er naar het oordeel van het College niet toe verplicht, alle stukken uit zijn dossier aan L en M te overhandigen en evenmin dat hij geen kopieën van administratieve bescheiden onder zich mag houden. Naar het oordeel van het College strekt punt 5 van de overeenkomst er veeleer toe dat L, M en K, mede met het oog op de door hen gewenste overgang naar een andere accountant, over alle door hen aan appellant verstrekte stukken kunnen beschikken.
3.2.2 Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellant stukken heeft achtergehouden die hij, bezien tegen de achtergrond van het vorenoverwogene, aan L en M had moeten retourneren.
Het College overweegt in dit verband dat de toenmalige advocaat van appellant K bij brief van 19 juni 2000 heeft medegedeeld dat, indien nog behoefte zou bestaan aan specifieke bescheiden, hiernaar kon worden gevraagd.
Bij brief van 8 september 2000 heeft de belastingadviseur van L appellant om nadere stukken gevraagd. Het College acht niet aannemelijk gemaakt dat de hierop bij faxbericht van 11 september 2000 door appellant gegeven reactie, voorzover hier van belang, niet adequaat is geweest.
Gelet op het vorenoverwogene ziet het College, anders dan de raad van tucht, geen grond voor het oordeel dat appellant zich bij de uitvoering van de overeenkomst onvoldoende actief heeft opgesteld. Mede in het licht van hetgeen in § 3.2.1 van deze uitspraak is overwogen, wettigt de enkele omstandigheid dat appellant bij brief van 28 december 2000 stukken uit zijn dossier met betrekking tot P aan de raad van tucht heeft verstrekt, niet de conclusie dat hij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
3.3 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden tuchtbeslissing niet in stand kan blijven. Het College zal derhalve het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de raad van tucht, voorzover aangevallen, vernietigen.
Het College acht termen aanwezig de zaak zelf af te doen. Uit het vorenoverwogene volgt dat het klachtonderdeel over (de nakoming van) de vaststellingsovereenkomst ongegrond moet worden verklaard. Dienovereenkomstig zal worden beslist.
Onderstaande beslissing rust op titel IV, § 5, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing, voorzover aangevallen;
- verklaart het klachtonderdeel over (de nakoming van) de vaststellingsovereenkomst ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2003.
w.g. M.A. van der Ham w.g. B. van Velzen