ECLI:NL:CBB:2003:AI1147

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1149
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering S&O-verklaring voor projecten door de Minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juli 2003 uitspraak gedaan over de weigering van de Minister van Economische Zaken om een S&O-verklaring te verlenen aan de appellante, de AMG Arbo Management Groep B.V. De appellante had op 5 juni 2002 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van de Minister van 25 april 2002, waarin de bezwaren van appellante tegen een eerder besluit van 18 september 2001 werden afgewezen. Dit eerdere besluit weigerde de S&O-verklaring voor zes projecten, omdat de Minister van mening was dat deze projecten niet voldeden aan de criteria voor speur- en ontwikkelingswerk zoals vastgelegd in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA).

De appellante voerde aan dat haar werkzaamheden, die zich richtten op ergonomisch onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe technologieën, wel degelijk als speur- en ontwikkelingswerk konden worden aangemerkt. De Minister had echter in zijn besluit gesteld dat de werkzaamheden van appellante niet zelfstandig als S&O konden worden beschouwd, omdat deze voornamelijk gericht waren op het ondersteunen van door derden verricht speur- en ontwikkelingswerk.

Tijdens de zitting op 13 juni 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College heeft de argumenten van appellante en de Minister zorgvuldig afgewogen. Het College concludeerde dat de projecten van appellante niet voldeden aan de vereisten voor S&O-werkzaamheden, omdat er geen sprake was van een directe en zelfstandige bijdrage aan de ontwikkeling van technisch nieuwe producten of processen. De uitspraak van het College bevestigde de beslissing van de Minister, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Nr. AWB 02/1149 25 juli 2003
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
AMG Arbo Management Groep B.V., gevestigd te Utrecht, appellante,
gemachtigde: mr. W.A.J. Hoorneman, advocaat te Utrecht,
tegen
de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigden: mr. R.E. Groenewold en ir. R.M. Schaart, beiden werkzaam bij verweerders agentschap Senter.
1. De procedure
Op 5 juni 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 april 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen zijn besluit van 18 september 2001, voorzover strekkende tot weigering haar voor een zestal projecten een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen te verlenen.
Bij brief van 10 juli 2002 heeft appellante haar beroep nader gemotiveerd.
Bij brief van 15 juli 2002 heeft appellante een verzoek gedaan om versnelde behandeling.
Het College heeft dit verzoek bij brief van 24 juli 2002 afgewezen.
Bij brief van 21 augustus 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 13 juni 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de WVA) was - ten tijde hier van belang - onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe:
1°. fysieke producten;
2°. onderdelen van fysieke producten;
3°. fysieke productieprocessen;
4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;
5°. programmatuur of
6°. onderdelen van programmatuur
alsmede daaraan voorafgaand in Nederland verricht haalbaarheidsonderzoek;
(…)
q. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 24 aan een S&O-inhoudingsplichtige of een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk.
(…)
Artikel 24
1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.
(…)"
Ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder p, van de op de WVA gebaseerde Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 wordt niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend:
"werkzaamheden door de S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige verricht ten behoeve van door een ander verricht speur- en ontwikkelingswerk, die op zichzelf niet zijn aan te merken als speur- en ontwikkelingswerk."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante is een organisatie die zich, voorzover hier van belang, bezig houdt met ergonomisch onderzoek betreffende vragen samenhangende met het vervoer per trein.
- Op 16 mei 2001 heeft Senter, het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu, van appellante door tussenkomst van BTC Bedrijfs- en Technologieadviezen B.V. een aanvraag ontvangen om haar voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001 een S&O-verklaring te verlenen terzake van een zevental projecten. Het ging om de projecten Chiptechnologie bij het railvervoer (1687), Informatievoorziening bewegwijzering reizigers (1690), Veiligheid baanwerkers door introductie 25 kV (1802), Nieuwe generatie voor beveiliging van railverkeer (1808), Randstadrail/light rail (1959), Capaciteit en veiligheid infrastructuur (2061) en Vormpoetsen (2447).
Bij brief van 8 juni 2001 heeft verweerder appellante een aantal vragen gesteld. Voor de projecten 1687, 1690, 1959 en 2447 moest de eigen technologische inbreng van appellante nader verduidelijkt worden. Bij de projecten 1802, 1808 en 2061 strekten de vragen ertoe beter zicht te krijgen op het technische wetenschappelijk karakter van het onderzoek.
Bij faxbericht van 28 juni 2001 heeft appellante de gestelde vragen beantwoord. Zij heeft daarbij aangegeven onderzoek te doen en adviezen uit te brengen op ergonomisch gebied.
Met betrekking tot project 1687 heeft zij aangegeven dat haar inbreng erin bestaat om ergonomische eisen te formuleren, die aan door derden te ontwikkelen apparatuur moeten worden gesteld. Het gaat om het gebruik van multifunctionele chipcards. Deze cards geven o.a. bij toegangspoortjes toegang tot een beveiligde openbaar vervoeromgeving. Kunnen er meer functies in cards worden ingebouwd? Vergroot dat de kans op fouten niet? Veel verschillende cards roepen ook problemen op. De cards moeten bij verschillende vervoersmaatschappijen inzetbaar zijn. Op basis daarvan moeten betalingen verrekend kunnen worden.
- Project 1690 gaat over informatievoorziening voor reizigers. Het gaat om de afstemming van de informatievraag van de reiziger op de (nog vast te stellen) capaciteit en functionaliteiten van de collectieve middelen, rekening houdend met de ontwikkeling van de vaardigheden van de (deel)groepen reizigers.
- Project 1959 richt zich op beveiligings- en signaleringssystemen. Gezocht wordt naar oplossingen voor ongewenst gedrag van gewone verkeersdeelnemers, als die bij randstadrail veelvuldig geconfronteerd zullen worden met treinverkeer bij gelijkvloerse kruisingen. Daarnaast gaat het om de beveiliging van een light rail trein op een perron voor de normale bredere treinen. Het onderzoek richt zich op de ontwikkeling van criteria die vanuit gebruikers- en veiligheidsoverwegingen aan in- en uitstapvoorzieningen gesteld zullen moeten worden.
- Project 2447 richt zich op het ontwerp en de evaluatie van de werking van (door anderen te materialiseren) hulpmiddelen (armsteun of klem, heugels of spindels en/of geleideconstructies) voor de priem, om de binnenzijde van mallen die worden gebruikt bij de productie van glaswerk, te kunnen reinigen.
- Project 1802 betreft de veiligheid van baanwerkers. Hoe kan gezorgd worden dat een naderende trein onder alle omstandigheden wordt opgemerkt.
- Project 1808 betreft de problematiek van het mixed signalling. Strijdigheden, die ontstaan als gevolg van signalen van oudere en nieuwere beveiligingssystemen, die gezamenllijk of door elkaar gebruikt worden.
- Project 2061 tenslotte heeft betrekking op (niet door appellante te ontwikkelen) informatiehulpmiddelen en vooral een real-time-simulatiehulpmiddel voor machinisten als middel om punctueel en meer economisch te rijden. Dit als eerste stap op weg naar het mogelijk uiteindelijk (partieel) machinistloos rijden.
- Bij besluit van 18 september 2001 heeft verweerder project 2447 voor 100% toegekend. De andere projecten zijn voor 0% toegekend. Zulks op grond van de volgende overwegingen:
Bij de projecten 1687, 1690, 1808, 1959 en 2061 is geen sprake is van een technisch inhoudelijke inbreng.
Bij project 1802 is geen sprake van technisch wetenschappelijk onderzoek en er wordt geen technisch nieuw fysiek product of proces ontwikkeld.
- Bij schrijven van 29 oktober 2001, nader aangevuld bij schrijven van 13 december 2001 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- In het bezwaarschrift wordt uiteengezet dat ergonomie een discipline is, dat wil zeggen dat appellante slechts in uitzonderlijke omstandigheden zelfstandig een product of proces zal ontwikkelen. Veelal werkt appellante samen in breed samengestelde projectteams met ontwikkelaars en eindgebruikers. Verweerder is daarvan reeds langer op de hoogte en heeft niettemin eerdere activiteiten wel voor toekenning in aanmerking laten komen. Appellante geeft verder nadere informatie over de verschillende projecten.
- Op een op 15 februari 2002 gehouden hoorzitting heeft appellante het bezwaarschrift nader toegelicht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is onder meer als volgt overwogen.
" (…)
Op grond van de Afbakeningsregeling, artikel 1, letter p dienen de aangevraagde werkzaamheden ook in geval van samenwerking met derden zelfstandig als S&O te kunnen worden beschouwd. Per aanvrager afzonderlijk wordt dus beoordeeld of de werkzaamheden als S&O kunnen worden aangemerkt.
(…)
Project 1687 'Chiptechnologie bij het railvervoer'
(…)
Dat er uiteindelijk een fysiek product wordt ontwikkeld, die eerder nog niet bestond en die (technisch) nieuw is, bestrijd ik niet. Dat u met uw specifieke eisen (mede)initiator bent die derden tot ontwikkelingswerkzaamheden aanzet, bestrijd ik evenmin. Maar mij is niet gebleken dat u zelf de technische knelpunten oplost die opgelost moeten worden om tot het gewenste product te komen.
Uit de door u verstrekte informatie is niet gebleken dat u zelf in de 2e helft van het jaar 2001 een technisch nieuw fysiek (onderdeel van een) product heeft ontwikkeld. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat u bij werkzaamheden van derden een zodanige bijdrage in de fysieke ontwikkeling heeft geleverd dat kan worden gesproken van ontwikkelingswerk in de zin van de Wet. Van de ontwikkeling van een technisch nieuw fysiek (onderdeel van een) product is mij dan ook niet gebleken. Evenmin is mij gebleken dat de werkzaamheden als haalbaarheidsonderzoek of technisch-wetenschappelijk onderzoek in de zin van de Wet kunnen worden beschouwd.
Project 1690 'Informatievoorziening/bewegwijzering reizigers'
(…)
Aangezien de overwegingen betreffende de onderhavige werkzaamheden vergelijkbaar zijn met de overwegingen betreffende de werkzaamheden van het project 1687 (…). verwijs ik derhalve naar de daar door mij gegeven motivering.
Project 1802 'Veiligheid baanwerkers door introductie 25 kV
(…)
Ook in bezwaar is het mij niet duidelijk geworden waarom uw opgevoerde werkzaamheden aangemerkt dienen te worden als Technisch Wetenschappelijk Onderzoek (hierna: TWO). (…) Dat uw werkzaamheden gericht zijn op het verkrijgen van inzicht in een onbekend werkingsprincipe heeft u in uw verstrekte schriftelijke en mondelinge informatie niet aangetoond. Uit uw bewoordingen concludeer ik tevens dat de daadwerkelijke fysieke ontwikkeling niet door u zelf wordt verricht. Werkzaamheden door de S&O-inhoudingsplichtige of S&O-belastingplichtige verricht ten behoeve van door een ander verricht speur- en ontwikkelingswerk zijn (…) op zich zelf niet aan te merken als speur- en ontwikkelingswerk.
(…)
Project 1808 'Nieuwe generatie voor beveiling van railverkeer'
(…)
Ik ben van mening dat bij dit project sprake is van het zoeken naar signalering (veiligheidssystemen) en het testen (simuleren) van de gekozen signalering met als uitkomst een programma van eisen. Bij dit project is geen sprake van een technisch inhoudelijke inbreng in de ontwikkeling.
(…)
Door (…) is (…) aangegeven dat betreffende de tweede helft van het jaar 2001 geen werkzaamheden zijn besteed betreffende de dodemansknop. Deze werkzaamheden zullen derhalve ook niet door mij worden beoordeeld.
Aangezien de overwegingen betreffende de overige onderhavige werkzaamheden vergelijkbaar zijn met de overwegingen betreffende de werkzaamheden van het project 1802 (…) verwijs ik u derhalve naar de daar door mij gegeven motivering.
Project 1959 e.a. 'Randstadrail/light rail
'(…)
In uw bezwaarschrift geeft u aan dat u betreffende de 'fysieke beveiligingsconstructie light rail op normaal spoor' ontwerpeisen definieert en deze toetst met betrekking tot de veiligheidsaspecten en het in- en uitstapgemak voor de passagier. Voor het onderdeel 'oplossingen voor spoorwegovergangen, met name voor frequent bereden baanvakken' heeft u aangegeven dat u een drietal sets van kenmerken heeft gedefinieerd in historische kenmerken, situationele kenmerken en oorzaakkenmerken met in totaal 12 parameters. Dit alles heeft geleid tot een 'meetinstrument', waarmee de ongevalsgevoeligheid van een AHOB kan worden bepaald. (…)
Aangezien de overwegingen betreffende de onderhavige werkzaamheden vergelijkbaar zijn met de overwegingen betreffende de werkzaamheden van het project 1687 (…) verwijs ik u derhalve naar de daar door mij gegeven motivering.
Project 2061 e.a. 'Capaciteit en veiligheid infrastructuur'
(…)
In uw bezwaarschrift geeft u aan dat middels mijn motivering het lijkt dat u alleen maar het analyseren en beoordelen tot taak heeft van hetgeen anderen hebben ontwikkeld. U geeft aan dat dat strijdig is met de gehele werkwijze. U geeft aan dat voor de ontwikkeling van het real-time model u niet de hoofdverantwoordelijkheid heeft. Dat wil volgens u niet zeggen dat u geen eigen technische inbreng heeft. Met name op het gebied van de op te zetten scenario's, de systeemarchitectuur, de in- en uitvoermedia geeft u aan dat u een belangrijke inbreng heeft, naast het onderzoek naar de performance van machinisten en verkeersleiders in een simulatieomgeving.
Aangezien de overwegingen betreffende de onderhavige werkzaamheden vergelijkbaar zijn met de overwegingen betreffende de werkzaamheden van het project 1802 (…) verwijs ik derhalve naar de daar door mij gegeven motivering.
Ternslotte merk ik op dat de omstandigheid dat de onderhavige projecten reeds eerder als S&O zijn aangemerkt, niet betekent dat de betreffende projectren derhalve in een vervolgaanvraag wederom als S&O worden aangemerkt. De systematiek van de Wet voorziet immers in een (half)jaarlijkse beoordeling van S&O-aanvragen. Als gevolg daarvan zijn uw werkzaamheden voor deze aanvraagperiode opnieuw aan de criteria van de Wet getoetst. Dit heeft betreffende deze aanvraag tot nadere vragen en verzoeken om informatie geleid. Dit betekent echter niet dat mijn beleid inzake de beoordeling van uw werkzaaamheden niet consequent is. Ik hanteer immers geen andere criteria dan ik bij eerdere beoordelingen hanteerde.
(…)"
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep in het aanvullende beroepschrift onder andere het volgende aangevoerd.
" (…)
Cliënte werkt samen met vertegenwoordigers van andere technische disciplines aan nieuwe fysieke producten of productieprocessen waaraan voorafgaand technisch nieuwe kennis wordt verworven. (…) Cliënte (…) meent dat de Minister, deels uit onwetendheid rond de wetenschap van ergonomie en deels door een foutieve interpretatie van de definitie van S&O, tot een foutieve beoordeling is gekomen rond deze relatief nieuwe technologische wetenschap. (…)
Het is echter duidelijk dat onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden elkaar kunnen overlappen. De definitie sluit dan ook niet uit dat de binnen een project verrichte werkzaamheden zowel onder onderzoeks- als onder ontwikkelingswerk kunnen vallen. Dit is ook niet meer dan logisch, omdat de ontwikkeling van een technisch nieuw fysiek product of productieproces niet kan plaatsvinden zonder voorafgaand technisch-wetenschappelijk onderzoek.(…)
Cliënte meent dan ook dat bij een aanvrage niet een dogmatische keuze moet worden gemaakt tussen onderzoek, ontwikkeling en daaraan voorafgaand haalbaarheidsonderzoek, maar dat duidelijk gemaakt moet worden dat de in het kader van een project te verrichten werkzaamheden zijn te vatten onder onderzoek, ontwikkeling, dan wel onder beide; zeker daar het hier langjarige projecten betreft met veel deelonderwerpen, die elk weer een eigen fasering kunnen hebben. Het is dus niet zo dat een aanvrage moet worden afgewezen indien binnen een bepaalde periode de werkzaamheden gedeeltelijk gericht zijn op technisch-wetenschappelijk onderzoek en gedeeltelijk op de ontwikkeling van nieuwe fysieke producten of productieprocessen.
(…)
Cliënte houdt zich met name bezig met ergonomisch onderzoek en ontwikkeling van de zogenaamde mens-machine-interactie. (…) De rol van Cliënte betreft veelal het maken en bedenken van ergonomische technische ontwerpen of probleemoplossingen uitmondend in te ontwikkelen ook technisch nieuwe fysieke producten of productieprocessen. (…) Cliënte blijft bij het volledige proces dat uiteindelijk kan leiden tot de ontwikkeling van een technisch nieuw fysiek product, productieproces of programmatuur nauw betrokken. (…)
De gehele interpretatie door de Minister van S&O in de bestreden beschikking richt zich op de techniek van het apparaat of een systeem zelf en niet op de technische aspecten en problemen die samenhangen rond de interactie tussen mens en machine: de mens-machine-interface. Het vinden van oplossingen dan wel nieuwe ontwerpen op dit gebied, kan zonder meer beschouwd worden als een technologische vernieuwing en het verwerven van nieuwe technische kennis die mogelijk bepaalde praktische toepassingen en nieuwe fysieke producten of productieprocessen kan vinden.
(…)
Project 1687 Chiptechnologie bij het railvervoer
(…)
De werkzaamheden van Cliënte zien in dit project op nieuwe technologie, waarbij Cliënte een belangrijk ergonomisch technisch aandeel levert. Aan de hand van de onderzoeksresultaten van Cliënte zullen inderdaad de technische criteria vastgesteld kunnen worden op grond waarvan de fysieke middelen verder ontwikkeld kunnen worden. Dit is belangrijk en technisch vernieuwend onderzoek. (…)
Cliënte richt zich in haar onderzoek op technische oplossingen die gevonden moeten worden voor de problemen waartoe de reiziger zich gesteld ziet bij de toepassing en gebruikmaking van de beoogde fysiek nieuwe middelen en programmatuur. Cliënte zal moeten bedenken hoe deze nieuwe fysieke middelen zo ontwikkeld kunnen worden, dat deze praktisch toepasbaar, flexibel en veilig door de reiziger kunnen worden toegepast. (…)
De Minister stelt dat het vertalen van functionele eisen in een concrete technische ontwerpspecificatie door hem niet gezien wordt als S&O-werkzaamheden. De werkzaamheden van Cliënte zien echter niet op het vertalen van functionele eisen in een concrete technische ontwerpspecificatie, maar zien veel meer op het verrichten van onderzoek op grond waarvan deze functionele eisen aan zo'n nieuw technisch product en programmatuur kunnen worden opgesteld.
Project 1690 Informatievoorziening / Bewegwijzering reizigers
(…)
Ook hier verricht Cliënte onderzoekswerkzaamheden die ertoe strekken dit nieuwe technische informatiesysteem zo in te richten dat de individuele treinreiziger op een zo optimaal en efficiënt mogelijke wijze wordt geïnformeerd. Dit betekent dat in het kader van dit onderzoek weer technische randvoorwaarden geschapen worden waaraan vanuit de ergonomische invalshoek bezien dit nieuwe informatiesysteem moet voldoen. (…)
Project 1802 veiligheid baanwerkers door introductie 25 kV
(…)
De Minister (…) meent dat sprake is van een ongevallenanalyse en het zoeken naar verbetering op basis van bestaande producten. Cliënte meent dat dit een onjuist oordeel is. Ieder technisch wetenschappelijk onderzoek begint met een analyse van de bestaande problemen die kleven aan de meest nabije stand van de techniek. (…) Deze analyse vormt een integrerend onderdeel van het onderzoek dat vervolgens moet leiden tot oplossingen of verbeteringen van deze technische problemen. (…)
Het onderzoek dat Cliënte verricht heeft van doen met een nieuw fenomeen, de 25 kV-netspanning op baanvlakken, die nieuwe technische problemen veroorzaakt en daarnaast het reeds bestaande risico voor baanwerkers door het niet tijdig opmerken van treinen. Het onderzoek van Cliënte richt zich erop om technisch nieuwe kennis te verwerven op grond waarvan deze problemen opgelost kunnen worden door het in een latere fase ontwikkelen van nieuwe technische hulpmiddelen (…)
Project 1808 Nieuwe generatie voor beveiliging van railverkeer
(…)
Het oordeel van de Minister is onjuist. De onderzoekswerkzaamheden van Cliënte zien zonder enige twijfel op het verwerven van technisch nieuwe kennis die nodig is om antwoorden te vinden op veiligheidsvragen die het moderne railverkeer en het railverkeer in de nabije toekomst oproept. Indien de resultaten van het onderzoek, uiteindelijk kunnen leiden tot een programma van eisen resulterend in functionaliteiten die een nieuw veiligheidssysteem voor railverkeer moet hebben, dan kan dit beschouwd worden als nieuw verworven technische kennis die mogelijk toegepast kan worden in nieuwe fysieke producten, productieprocessen of programmatuur.(…)
Project 1959 Randstad Rail/Lightrail
(…)
Ook hier spelen allerlei technisch ergonomische problemen in de infrastructuur op het gebied van capaciteit en veiligheid. Zo moet onder meer gezocht worden naar oplossingen voor het probleem dat verkeersdeelnemers in stedelijk gebied ongewenst gedrag vertonen doordat gelijkvloerse kruisingen frequent gesloten worden. (…)
De Minister heeft aangegeven dat in dit project de indruk wordt gewekt dat onderzoek wordt verricht op basis van nieuwe producten van derden. De Minister meende (…) dat sprake zou zijn van het zoeken naar en het (mede) maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden 'overweg nieuwe stijl'. Volgens de Minister zou dit niet gezien kunnen worden als een technisch inhoudelijke inbreng in de ontwikkeling. De Minister gaat eraan voorbij dat Cliënte in het kader van dit project onderzoek verricht ter verwerving van technisch nieuwe kennis die onder meer moet leiden tot de oplossing van thans bestaande technische problemen rond de interactie tussen gewoon stadsverkeer en treinverkeer waaronder het stedelijke lightrailverkeer. (…) Van een nieuw technisch product is nog geen sprake, maar de resultaten van het onderzoek zouden hieraan bij kunnen dragen door middel van de totstandkoming van uiteindelijk een nieuw intelligent verkeersbeveiligingssysteem en afsluitmiddelen dat geheel is toegesneden op de trein/wegverkeersituatie in het druk bevolkte Nederland. (…)
Project 2061 Capaciteit en veiliheid infrastructuur
In dit project ten slotte draait het om het oplossen van thans bestaande technische problemen die onder meer verband houden met de capaciteit van de infrastructuur en zich landelijk uitbreidende storingen. In het kader van dit project dient uiteindelijk een geheel nieuw landelijk samenhangend netwerk van 'potentiële' storingsdetectiemiddelen, real-time interactiemodellen voor treinverkeer en andere hulpmodules en reizigersinformatiesystemen ontwikkeld te worden waarmee de uitbreiding van storingen zoveel mogelijk wordt voorkomen met als aandachtspunt het ontstaan van een lokale verstoring in de 'perron vertrekfase'. (…)
Aangenomen kan worden dat het hier uiteindelijk gaat om het verrichten van onderzoekswerkzaamheden met het uitsluitende doel om nieuwe technische kennis te verwerven om te komen tot technisch nieuwe fysieke producten en programmatuur, zoals veiligheidsmiddelen op de trein en het perron en nieuwe detectie-waarschuwings- signalerings- en communicatiemiddelen, alsmede real-time verkeerssimulatiesystemen. Ook vanuit ergonomisch perspectief zullen deze beoogde technisch nieuwe fysieke producten en programmatuur effectief moeten zijn en in het kader van het project verricht Cliënte daartoe onderzoek. (…) "
5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard, dat in de motivering van het bestreden besluit bij het ene project meer nadruk is gelegd op het feit, dat geen technisch nieuw fysiek product of productieproces ontwikkeld wordt, terwijl bij een ander project voornamelijk benadrukt is, dat geen sprake is van technisch wetenschappelijk onderzoek, maar dat alle zes hier aan de orde zijnde projecten getoetst zijn aan het criterium of er sprake was van technisch-wetenschappelijk onderzoek dan wel van de ontwikkeling van fysiek nieuwe producten, productieprocessen of programmatuur.
Het College onderschrijft verweerders oordeel, dat in geen van de zes projecten aan bedoeld criterium voldaan is.
Voor wat betreft het criterium van technisch-wetenschappelijk onderzoek geldt dat het uitgangspunt is, dat het gaat om het bevorderen van technologische vernieuwing. Het onderzoek moet er dan ook - zoals benadrukt is in de Memorie van Toelichting bij de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk, maar onverkort geldt voor de WVA, die op dit punt geen verandering gebracht heeft - op gericht zijn om voor de S&O inhoudingsplichtige technisch nieuwe kennis te verwerven, die mogelijk bepaalde praktische toepassingen in nieuwe fysieke producten of productieprocessen kan vinden.
Daarbij weegt het College zwaar dat uit artikel 1, aanhef en onder p van de Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 voortvloeit, dat de activiteit van appellante de kwaliteit van speur- en ontwikkelingswerk niet kan ontlenen aan het feit, dat deze activiteit onderdeel uitmaakt van een groter geheel. dat als speur- of ontwikkelingswerk kan worden aangemerkt. Ingevolge bedoelde bepaling dient de activiteit die appellante zelf verricht, aan de vereisten te voldoen.
Appellante heeft de technische aard van het door haar verrichte ergonomische onderzoek sterk benadrukt. Zij is er echter niet in geslaagd het College ervan te overtuigen, dat haar onderzoek - op zichzelf beoordeeld - rechtstreeks gericht is op de ontwikkeling van technisch nieuwe kennis, in die zin dat met haar onderzoek inzicht verkregen wordt in een onbekend werkingsprincipe.
Evenmin is het College overtuigd dat voldaan wordt aan het criterium dat een technisch nieuw fysiek product of productieproces wordt ontwikkeld. Uit appellantes projectbeschrijvingen blijkt niet dat actie wordt ondernomen, direct en uitsluitend gericht op de ontwikkeling van een bepaald product, dat gebaseerd is op een werking, waarvan de mogelijkheid in technisch opzicht nog niet vaststaat. Men zou bij de uitvoering van het project aan dergelijke werkzaamheden toe kunnen komen, maar de projecten zijn daar in elk geval niet uitsluitend op gericht.
In het algemeen duiden de zeer algemeen gehouden projectbeschrijvingen van appellante ruime probleemgebieden aan, waaruit een kleiner of groter aantal thema's voor technisch wetenschappelijk onderzoek en ontwikkelingswerk kan voortkomen. Hoewel in die projecten ook een rol voor appellante kan zijn weggelegd, leidt het College daaruit af, dat appellantes rol met name ligt in de fase voordat het technisch-wetenschappelijk onderzoek of het ontwikkelingswerk ter hand genomen wordt. Hetgeen appellante doet zal in de meeste gevallen op zichzelf niet als technisch-wetenschappelijk onderzoek of ontwikkelingswerk kunnen worden aangemerkt. De projectbeschrijvingen geven onvoldoende houvast om te kunnen vaststellen of zich in een of meer van de projecten misschien een bijzondere situatie voordoet, zoals verweerder die bij het project 2447, Vormpoetsen, heeft aangetroffen, waarin appellantes werkzaamheden op zichzelf beoordeeld wel aan de vereisten voldoen.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond verklaard worden.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. W.E. Doolaard en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2003.
w.g. C.J. Borman w.g. R. Meijer