2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante is een organisatie die zich, voorzover hier van belang, bezig houdt met ergonomisch onderzoek betreffende vragen samenhangende met het vervoer per trein.
- Op 16 mei 2001 heeft Senter, het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken voor technologie, energie en milieu, van appellante door tussenkomst van BTC Bedrijfs- en Technologieadviezen B.V. een aanvraag ontvangen om haar voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001 een S&O-verklaring te verlenen terzake van een zevental projecten. Het ging om de projecten Chiptechnologie bij het railvervoer (1687), Informatievoorziening bewegwijzering reizigers (1690), Veiligheid baanwerkers door introductie 25 kV (1802), Nieuwe generatie voor beveiliging van railverkeer (1808), Randstadrail/light rail (1959), Capaciteit en veiligheid infrastructuur (2061) en Vormpoetsen (2447).
Bij brief van 8 juni 2001 heeft verweerder appellante een aantal vragen gesteld. Voor de projecten 1687, 1690, 1959 en 2447 moest de eigen technologische inbreng van appellante nader verduidelijkt worden. Bij de projecten 1802, 1808 en 2061 strekten de vragen ertoe beter zicht te krijgen op het technische wetenschappelijk karakter van het onderzoek.
Bij faxbericht van 28 juni 2001 heeft appellante de gestelde vragen beantwoord. Zij heeft daarbij aangegeven onderzoek te doen en adviezen uit te brengen op ergonomisch gebied.
Met betrekking tot project 1687 heeft zij aangegeven dat haar inbreng erin bestaat om ergonomische eisen te formuleren, die aan door derden te ontwikkelen apparatuur moeten worden gesteld. Het gaat om het gebruik van multifunctionele chipcards. Deze cards geven o.a. bij toegangspoortjes toegang tot een beveiligde openbaar vervoeromgeving. Kunnen er meer functies in cards worden ingebouwd? Vergroot dat de kans op fouten niet? Veel verschillende cards roepen ook problemen op. De cards moeten bij verschillende vervoersmaatschappijen inzetbaar zijn. Op basis daarvan moeten betalingen verrekend kunnen worden.
- Project 1690 gaat over informatievoorziening voor reizigers. Het gaat om de afstemming van de informatievraag van de reiziger op de (nog vast te stellen) capaciteit en functionaliteiten van de collectieve middelen, rekening houdend met de ontwikkeling van de vaardigheden van de (deel)groepen reizigers.
- Project 1959 richt zich op beveiligings- en signaleringssystemen. Gezocht wordt naar oplossingen voor ongewenst gedrag van gewone verkeersdeelnemers, als die bij randstadrail veelvuldig geconfronteerd zullen worden met treinverkeer bij gelijkvloerse kruisingen. Daarnaast gaat het om de beveiliging van een light rail trein op een perron voor de normale bredere treinen. Het onderzoek richt zich op de ontwikkeling van criteria die vanuit gebruikers- en veiligheidsoverwegingen aan in- en uitstapvoorzieningen gesteld zullen moeten worden.
- Project 2447 richt zich op het ontwerp en de evaluatie van de werking van (door anderen te materialiseren) hulpmiddelen (armsteun of klem, heugels of spindels en/of geleideconstructies) voor de priem, om de binnenzijde van mallen die worden gebruikt bij de productie van glaswerk, te kunnen reinigen.
- Project 1802 betreft de veiligheid van baanwerkers. Hoe kan gezorgd worden dat een naderende trein onder alle omstandigheden wordt opgemerkt.
- Project 1808 betreft de problematiek van het mixed signalling. Strijdigheden, die ontstaan als gevolg van signalen van oudere en nieuwere beveiligingssystemen, die gezamenllijk of door elkaar gebruikt worden.
- Project 2061 tenslotte heeft betrekking op (niet door appellante te ontwikkelen) informatiehulpmiddelen en vooral een real-time-simulatiehulpmiddel voor machinisten als middel om punctueel en meer economisch te rijden. Dit als eerste stap op weg naar het mogelijk uiteindelijk (partieel) machinistloos rijden.
- Bij besluit van 18 september 2001 heeft verweerder project 2447 voor 100% toegekend. De andere projecten zijn voor 0% toegekend. Zulks op grond van de volgende overwegingen:
Bij de projecten 1687, 1690, 1808, 1959 en 2061 is geen sprake is van een technisch inhoudelijke inbreng.
Bij project 1802 is geen sprake van technisch wetenschappelijk onderzoek en er wordt geen technisch nieuw fysiek product of proces ontwikkeld.
- Bij schrijven van 29 oktober 2001, nader aangevuld bij schrijven van 13 december 2001 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- In het bezwaarschrift wordt uiteengezet dat ergonomie een discipline is, dat wil zeggen dat appellante slechts in uitzonderlijke omstandigheden zelfstandig een product of proces zal ontwikkelen. Veelal werkt appellante samen in breed samengestelde projectteams met ontwikkelaars en eindgebruikers. Verweerder is daarvan reeds langer op de hoogte en heeft niettemin eerdere activiteiten wel voor toekenning in aanmerking laten komen. Appellante geeft verder nadere informatie over de verschillende projecten.
- Op een op 15 februari 2002 gehouden hoorzitting heeft appellante het bezwaarschrift nader toegelicht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.