5. De beoordeling van het geschil
5.1 Hetgeen appellante heeft aangevoerd, kan niet afdoen aan de bewijskracht van de satellietopnamen die verweerder door de Europese Commissie in verband met zijn controletaak ter beschikking zijn gesteld. Dienaangaande overweegt het College dat, gelijk ook uit andere gedingen bekend is, satellietopnamen alleen door een deskundige correct kunnen worden geïnterpreteerd en dat de daarop zichtbare kleuren variëren afhankelijk van de omstandigheden tijdens de opname, zodat de betekenis van die kleuren vooral moet worden afgeleid uit de kleuren van andere percelen die op dezelfde opname zichtbaar zijn.
Appellantes grief dat zij op de satellietbeelden, door haar op 26 oktober 2001 ontvangen, eerst in beroep kan reageren, mist feitelijke grondslag. Immers, tijdens de hoorzitting die op 10 juli 2001 is gehouden en voorafging aan het bestreden besluit, zijn deze satellietbeelden met uitleg van de betekenis die aan kleurverschillen is gehecht, aan appellante voorgelegd. Appellante is derhalve gelegenheid geboden in de bezwaarschriftprocedure concrete stellingen over de akkerbouw-activiteiten die in de jaren 1987 tot en met 1991 op bepaalde percelen hebben plaatsgevonden, aan de beoordelaar voor te houden, teneinde van hem te vernemen met welke mate van zekerheid hij kan verklaren dat zo'n stelling met de op de satellietopname waargenomen situatie te verenigen is.
Voorts is het College met verweerder van oordeel dat het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietopnamen wordt afgeleid, in beginsel alleen per perceel geleverd kan worden. Appellantes tegenwerping dat bewijsmateriaal op perceelsniveau uit de jaren 1987 tot en met 1991 praktisch niet aanwezig zal zijn, kan aan dit beginsel niet afdoen. Als de satellietopname aannemelijk maakt, dat een bepaald perceel niet aan de definitie van akkerland voldoet, kan slechts concreet en overtuigend tegenbewijs ertoe leiden dat daaraan voorbijgegaan kan worden.
5.2 Zodanig tegenbewijs heeft appellante niet geleverd met betrekking tot perceel 3.
De overgelegde topografische kaart en foto's en hetgeen getuige Lenssen ter zitting heeft verklaard, zijn niet (met voldoende zekerheid) terug te brengen op een bepaald referentiejaar.
De overgelegde gegevens uit de landbouwtelling 1989 zijn, evenals bedoelde foto's en een overgelegde factuur uit 1989, niet gerelateerd aan bepaalde percelen.
De kleurverschillen die het satellietbeeld van mei 1989 toont tussen perceel 3 en omringend grasland, zijn door Honig ter zitting verklaard als veroorzaakt door verschil in grashoogte.
5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat perceel 9 niet geheel voldoet aan de definitie van "akkerland", maar partijen verschillen van mening welk deel van perceel 9 niet voldoet. Verweerder heeft dit deel tenslotte gesteld op 1.5 hectare, zijnde 35,71%, zonder hiervoor bij het bestreden besluit een grondslag te geven, en heeft ter zitting volstaan met het verweer dat hij de grens ruim, in het voordeel van appellante, heeft getrokken. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Het ligt op de weg van verweerder feiten te vergaren, die ten grondslag kunnen liggen aan een berekening van de oppervlakte van bedoeld deel van perceel 9. Dat verweerder dit heeft nagelaten, klemt te meer, nu appellante de juistheid van verweerders stelling gemotiveerd, met verwijzing naar natuurlijke perceelsgrenzen gevormd door een toegangsweg en een graft, heeft bestreden.
Evenmin heeft verweerder blijk gegeven zich voldoende rekenschap te hebben gegeven van het belang bij een zorgvuldige berekening van bedoeld gedeelte, gelet op de bepaling van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92, dat in het geheel geen steun wordt toegekend wanneer het vastgestelde verschil met de opgegeven oppervlakte groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte. Hierbij neemt het College in aanmerking dat reeds een geringe verlaging van het deel van perceel 9 dat niet voldoet, zou maken dat genoemde bepaling buiten toepassing blijft omdat daarmee bedoeld verschil minder dan 20 % zou worden.
Tenslotte heeft verweerder één en ander nalatende zich tevens onvoldoende rekenschap gegeven van de bewijspositie van appellante nadat dertien jaren waren verstreken.
De conclusie van het College is dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid.
5.4 De slotsom is dat het beroep gegrond dient te worden verklaard, en dat het bestreden besluit dat steunt op de vaststelling op de vaststelling dat het deel van perceel 9 dat niet aan de definitie "akkerland" voldoet, 1.5 hectare is, moet worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Het College acht termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld. Daarbij is het bedrag van de proceskosten, die door verweerder aan appellante zijn te vergoeden, vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht met dien verstande
- dat geen kosten zijn te vergoeden van een professioneel rechtsbijstandverlener nu deze geen proceshandelingen, bedoeld in de Bijlage bij dat Besluit, heeft verricht,
- dat aan kosten van de door appellante meegebrachte getuige zijn te vergoeden € 40,43 aan reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse, € 22,50 aan verblijfkosten en € 42,07 wegens tijdverzuim,
- dat aan reis- en verblijfkosten van gemachtigde A zijn te vergoeden € 40,43, berekend op basis van openbaar vervoer, laagste klasse, respectievelijk € 22,50, en
- dat aan verletkosten van appellante € 360,00, berekend op basis van negen uren wegens verschijnen ter zitting, zijn te vergoeden.