ECLI:NL:CBB:2003:AI0685

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1799
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaat op basis van laagdrempelige inrichting

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 juli 2003 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. dr. H.H. van Steijn, en verweerder, de burgemeester van Terschelling, vertegenwoordigd door mr. R. Reinsma. Appellant had op 1 november 2002 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van verweerder van 30 september 2002, waarin de aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor één kansspelautomaat werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de constatering dat de horecagelegenheid van appellant, gelegen op het adres C en bekend als "D", als een laagdrempelige inrichting moest worden aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op de aard van de activiteiten die in de inrichting plaatsvinden, waaronder optredens van appellant onder de artiestennaam "E". Hoewel appellant stelde dat zijn activiteiten zich richtten op personen van 18 jaar en ouder, oordeelde het College dat de optredens ook een aanzienlijk jonger publiek aantrokken, waardoor de inrichting niet voldeed aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting. Het College concludeerde dat de inrichting als laagdrempelig moest worden gekwalificeerd, wat betekende dat er geen vergunning voor kansspelautomaten kon worden verleend. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 02/1799 4 juli 2003
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. dr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer,
tegen
de burgemeester van Terschelling, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Reinsma, werkzaam bij de gemeente Terschelling.
1. De procedure
Op 1 november 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 september 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een aanwezigheidsvergunning voor één kansspelautomaat.
Op 16 december 2002 is een aanvullend beroepschrift ingekomen.
Op 14 februari 2003 is een verweerschrift ingekomen.
Appellant heeft, desverzocht, bij brief van 29 april 2003 nadere informatie toegezonden.
Op 9 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen.
"Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.
(…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert op het adres C een horecagelegenheid onder de naam "D ". Voor deze inrichting is op 20 juli 1994 een vergunning verleend ex artikel 3 van de Drank- en Horecawet.
- Bij een op 7 december 2001 ondertekende aanvraag heeft appellant, tezamen met Eetcafé D B.V. een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van één kansspelautomaat in D.
- Bij brief van 16 mei 2001 heeft verweerder appellant medegedeeld voornemens te zijn de gevraagde aanwezigheidsvergunning te weigeren. Van de hem geboden gelegenheid om hierover zijn zienswijze naar voren te brengen heeft appellant bij brief van 16 juli 2001 gebruik gemaakt.
- Bij besluit, gedateerd 24 oktober 2001 en aan appellants gemachtigde toegezonden bij brief van 7 december 2001, heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 11 december 2001 een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:
"In tegenstelling tot het standpunt van reclamant dient aan de optredens van reclamant onder de artiestennaam "E" wel degelijk een zelfstandige betekenis te worden toegekend. De optredens vinden veelvuldig plaats en vormen daardoor een structureel onderdeel van de totale bedrijfsactiviteiten. Aan de optredens wordt zelfstandige bekendheid gegeven, zo ook wordt het publiek geattendeerd op het rijden van een "E-Bus" waarbij publiek in de gelegenheid wordt gesteld om met openbaar vervoer de optredens te bezoeken. Bovendien trekken deze optredens, mede vanwege de landelijke bekendheid die reclamant als artiest geniet, een zelfstandige stroom van bezoekers en hebben deze derhalve niet uitsluitend een ondersteunende betekenis ten opzichte van het (eet)cafébezoek. Aan het in dit verband in de wet opgenomen criterium wordt derhalve niet voldaan.
Ook het (…) criterium met betrekking tot de leeftijd van de doelgroep waarop de activiteiten zich richten vormt een obstakel voor vergunningverlening. Hoewel reclamant stelt dat de activiteiten zich richten op personen van 18 jaar en ouder, kan niet worden ontkend dat de optredens van reclamant in belangrijke mate personen aantrekt van beneden de 18 jaar. Deze muziekactiviteiten richten zich derhalve in belangrijke mate mede op jong publiek, reden waarom de inrichting reeds enkel in dit opzicht als laagdrempelig dient te worden beschouwd.
D. Besluit.
Met inachtneming van het voorgaande blijf ik bij mijn oordeel dat de inrichting als een laagdrempelige inrichting moet worden aangemerkt. Gelet hier op, bestaan geen wettelijke mogelijkheden voor het verlenen van vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten (…). "
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Aan de optredens van E - de artiestennaam waaronder appellant optreedt - kan geen zelfstandige betekenis worden toegekend. Dat E een groot aantal optredens verzorgt en het café gedurende een deel van de avond, tijdens die optredens, een bijzondere aantrekkingskracht heeft, doet hier niet aan af. Dit wordt niet anders door het feit dat E landelijke bekendheid geniet.
In marketingtermen zijn de optredens van E aan te merken als een "unique selling point". Deze optredens stimuleren weliswaar de bezoekersaantallen, en daarmee de verkoop van maaltijden en drankjes, doch appellants café-restaurant is, evenals andere café-restaurants, gericht op voormelde (verkoop)activiteiten.
De omstandigheid dat E landelijke bekendheid geniet en populair is bij jong en oud, hetgeen met zich brengt dat ook jongeren onder de 18 jaar "D " bezoeken, betekent niet dat de activiteiten in deze inrichting in minder dan belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder. Als zanger richt E zich op een breed publiek en niet alleen op jongeren onder de 18 jaar. Dit brede publiek bezoekt zowel de concerten van appellant als diens inrichting. Dat niet zou zijn voldaan aan de eis dat de activiteiten in "D " in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder, heeft verweerder niet feitelijk onderbouwd.
5. De beoordeling van het geschil
Niet in geschil is dat de horecagelegenheid van appellant een inrichting is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.
Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen aanmerken, is ingevolge artikel 30 aanhef, en onder d, ten eerste, van de Wet vereist dat in de desbetreffende inrichting naast het café- of restaurantbezoek geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Het oordeel of zulks het geval is dient te worden gebaseerd op de feitelijke situatie.
Op grond van de beschikbare gegevens staat vast dat appellant in de onderhavige inrichting jaarlijks een groot aantal optredens verzorgt onder zijn artiestennaam E, onder welke naam hij ook landelijke bekendheid geniet. Nu voorts vaststaat dat E een publiekstrekker is, kan worden aangenomen dat diens optredens een zelfstandige stroom van bezoekers trekken. Reeds uit dien hoofde moet de onderhavige inrichting als laagdrempelig worden gekwalificeerd. Aldus behoeft niet meer te worden getoetst of al dan niet is voldaan aan tweede, cumulatief gestelde vereiste waaraan ingevolge artikel 30, aanhef en onder d, ten tweede, van de Wet moet zijn voldaan om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, te weten dat de activiteiten van de inrichting in belangrijke mate moeten zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder.
Gelet op het vorenoverwogene, dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2003.
w.g. W. Doolaard w.g. W.F. Claessens