ECLI:NL:CBB:2003:AI0365
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Intrekking erkenning monsternemer Meststoffenwet na overtredingen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juli 2003 uitspraak gedaan over de intrekking van de erkenning van appellant als monsternemer onder de Meststoffenwet. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 23 april 2002 was genomen. Dit besluit volgde op een eerdere schorsing van de erkenning van appellant, die op 4 september 2001 was ingegaan. De schorsing was het gevolg van het niet tijdig indienen van een accountantsverklaring, wat in strijd was met de Regeling erkenning monsternemers Meststoffenwet.
De procedure begon op 20 december 2002 met de indiening van het beroepschrift door appellant. Tijdens de zitting op 24 juni 2003 was alleen de gemachtigde van de verweerder aanwezig, terwijl appellant en zijn gemachtigde niet verschenen. Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de overtredingen van appellant die waren vastgesteld door de Algemene Inspectiedienst (AID). Deze overtredingen omvatten het niet voldoen aan de eisen van de Regeling, zoals het uitvoeren van bemonsteringen door niet-geregistreerde personen en het opslaan van niet-bemonsterde mest.
Het College concludeerde dat appellant in ernstige mate zijn verplichtingen had veronachtzaamd en dat de intrekking van de erkenning gerechtvaardigd was. Het betoog van appellant dat de schorsing meer op zijn plaats was geweest dan de intrekking, werd verworpen. Het College oordeelde dat de Minister niet verplicht was de uitkomst van een eventuele strafzaak af te wachten, en dat de overtredingen van appellant voldoende grond vormden voor de intrekking van zijn erkenning. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.