5. De beoordeling van de geschillen
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, Awb worden de beroepen tegen de besluiten van 18 en 19 april 2002 geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van 15 en 16 augustus 2002, waarbij de eerdere besluiten zijn herzien. Gesteld noch gebleken is dat appellanten nog een afzonderlijk belang hebben bij hun beroepen tegen de besluiten van 18 en 19 april 2002. Deze beroepen zullen derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Met de bestreden besluiten worden in deze uitspraak verder de besluiten van 15 en 16 augustus 2002 bedoeld.
5.2 Kernpunt van de bestreden besluiten is dat de bedrijven van appellanten niet aan de voorwaarden van artikel 19 van het Besluit voldoen, omdat bij hun bedrijven geen verkleining van niet-gebonden mestproductierechten heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarbij het oog gehad op de bedrijven zoals appellanten deze vanaf de datum van ingang van hun pachtcontract hebben gevoerd. Verweerder heeft daarbij de (rechts)handelingen van vorige bedrijfsvoerders vóór bedoelde datum buiten beschouwing gelaten.
5.3 Anders dan verweerder klaarblijkelijk meent, kan in artikel 19 van het Besluit niet het vereiste worden gelezen dat degene(n), die een melding op grond van deze bepaling doet (doen), los van de eventueel verkregen rechten van zijn voorgangers, zelf reeds over mestproductierechten beschikte.
Naar het oordeel van het College dwingt noch de tekst van, noch de toelichting bij artikel 19 van het Besluit tot het oordeel dat geen rekening kan worden gehouden met de tot 1 september 1998 plaatsgevonden (gedeeltelijke) overdrachten van bedrijven, die aan de voorwaarden van artikel 19 van het Besluit voldoen. Indien van (een) zodanige overdracht(en) sprake is en ook overigens wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 19 van het Besluit - in het bijzonder het in de relevante periode in toenemende mate houden van varkens op grondgebonden mestproductierechten - valt niet in te zien dat de rechtverkrijgende(n) van dat bedrijf/die bedrijven geen aanspraak zouden kunnen maken op de extra varkensrechten, waarop de rechtsvoorganger(s) bij het achterwege blijven van de (gedeeltelijke) bedrijfsoverdracht had(den) kunnen maken. Het College wijst er in dit verband op dat ook ingevolge het stelsel van de Wet de hoogte van het varkensrecht van degene, die een bedrijf na het (laatste) referentiejaar 1996 heeft verworven, wordt bepaald aan de hand van het aantal varkens dat diens rechtsvoorganger (de vervreemder) binnen diens mestproductierechten in één van de referentiejaren heeft gehouden (zie o.m. de MvT, TK 25 746, nr. 3, blz. 12, met betrekking tot artikel 5 van het wetsontwerp, thans artikel 6 van de Wet).
5.4 De conclusie van het vorenoverwogene is dat de bestreden besluiten niet voldoen aan het in artikel 7:12 van de Awb gestelde vereiste, dat een beslissing op bezwaar steunt op een deugdelijke motivering. In verband hiermee worden de beroepen van appellanten gegrond verklaard en komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking.
5.5 Voor de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar is van belang of de stelling van appellanten juist is dat zij (een gedeelte van) een bedrijf hebben gepacht dat op het moment van het ingaan van de pacht, en dus geheel los van de door appellanten zelf na 10 juli 1997 ingebrachte oppervlakte landbouwgrond (welke inbreng voor de toepassing van artikel 19 van het Besluit niet van belang is), reeds aan bedoelde voorwaarden voldeed. Verweerder, die ter zitting heeft verklaard dat hij hier nog geen onderzoek naar heeft verricht, zal dat derhalve alsnog moeten doen. Bij de nieuwe beslissingen op bezwaar dient uitgangspunt te zijn dat appellanten aanspraak kunnen maken op toepassing van het betreffende hardheidsgeval, indien en voorzover hun rechtsvoorgangers daar zonder de pachtovereenkomsten met appellanten naar de situatie op 10 juli 1997 aanspraken aan hadden kunnen ontlenen, maar die aanspraken in verband met die pachtovereenkomsten niet zelf hebben geëffectueerd. Indien de rechtsvoorgangers zelf reeds een beroep op het hardheidsgeval hebben gedaan en zij hun aanspraken op de varkensrechten als gevolg van de toepassing van het hardheidsgeval niet mede hebben overgedragen aan appellanten maar daarover anderszins hebben beschikt, kunnen appellanten geen beroep doen op het hardheidsgeval, aangezien dit neer zou komen op een tweede toepassing van hetzelfde hardheidsgeval op hetzelfde bedrijf, hetgeen niet strookt met de bedoeling van de wetgever om varkensrechten te limiteren.
5.6 Nu het beroep gegrond is, ziet het College aanleiding verweerder te veroordelen in de door appellanten gemaakte proceskosten, die met toepassing van het Besluit proceskosten worden vastgesteld op € 805 (1 punt voor indienen beroepschrift, ½ punt voor schriftelijke uiteenzetting, 1 punt voor verschijnen zitting, € 322 per punt, wegingsfactor 1 (gemiddelde zaak, minder dan 4 samenhangende zaken)). Voorts ziet het College aanleiding voor nevenbeslissingen als hierna te melden.