5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient te beoordelen of het bestreden besluit, dat strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar van appellante tegen het besluit tot afwijzing van haar aanvraag om subsidie, in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, wordt verstaan onder een ontwikkelingsproject, een creatieve, systematische activiteit, gericht op het omzetten van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten, dan wel wezenlijke onderdelen daarvan, die nieuw zijn voor Nederland, en waaraan substantiële technische risico's en daaruit voortvloeiende financiële risico's zijn verbonden. Blijkens de Nota van Toelichting op dit artikel moeten de financiële gevolgen van die technische risico's de draagkracht van de onderneming te boven gaan.
Hetgeen partijen hierbij verdeeld houdt, stelt het College ten eerste voor de beantwoording van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de ontwikkeling van een filmscanner en digitaal nabewerkingsysteem in het kader van het project 'AVIO, audio video in out', geen sprake is van een creatieve, systematische activiteit waaraan substantiële technische risico's en daaruit voortvloeiende financiële risico's zijn verbonden, als bedoeld in het hiervoor weergegeven artikel.
Het College stelt voorop dat het aan appellante is om aan te tonen dat hier sprake is van een creatieve systematische activiteit, waaraan substantiële technische risico's zijn verbonden in de zin van genoemd artikel. Het College is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zulks met de door appellante overgelegde gegevens niet is aangetoond. Het College heeft bij zijn oordeelsvorming van beslissende betekenis geacht de - hiervoor in rubriek 2 weergegeven - door appellante bij haar aanvraag gegeven projectomschrijving en het gestelde in haar brieven van 9 december 2001 en 30 maart 2002. Welke technische knelpunten bestaan en hierbij zijn op te lossen en waarom hieraan meer dan normale technische risico's zouden zijn verbonden, heeft appellante hierin niet uiteengezet en is ook overigens niet duidelijk geworden. Veeleer komt daarin naar voren dat de daarin genoemde risico's van bedrijfseconomische aard zijn. In die stukken heeft appellante immers aangegeven dat de substantiële risico's haars inziens bestaan uit het niet verkrijgen van financiering voor het project en het niet tijdig kunnen voltooien van het project. Dergelijke risico's kunnen naar het oordeel van het College niet worden aangemerkt als substantiële technische risico's in de zin van voornoemd artikel. Weliswaar heeft appellante in die stukken ook gesteld dat zich bij de uitvoering van het project vraagstukken met betrekking tot soft- en hardware zullen voordoen, doch niet is gebleken dat aan de ontwikkeling daarvan meer dan normale technische risico's zijn verbonden. Het College voegt hieraan toe dat hem evenmin is gebleken dat het project er specifiek op is gericht om de technische risico's op systematische wijze te benaderen en op te lossen.
Gezien het voorafgaande is in het kader van het project 'AVIO, audio video in out' niet kunnen blijken van een systematische activiteit, waaraan substantiële technische risico's zijn verbonden, waarvan de daaruit voortvloeiende financiële gevolgen de draagkracht van appellante te boven gaan, als bedoeld in hiervoor weergegeven bepaling.
Hiermee is niet komen vast te staan dat wordt voldaan aan de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit neergelegde definitie van een ontwikkelingsproject.
5.3 Hetgeen partijen voorts verdeeld houdt, is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante er niet in is geslaagd de financiering van haar eigen aandeel in de kosten van het onderhavige project aan te tonen. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Op grond van artikel 9, eerste lid en onder c van het Besluit beslist verweerder in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkenen het ontwikkelingsproject niet kunnen financieren.
Ingevolge artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit bedraagt de subsidie aan een ondernemer die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt, 35 procent van de projectkosten, maar niet meer dan € 5.000.000,-. Hieruit volgt dat appellante een eigen aandeel in de projectkosten van 65% dient te financieren.
Ook hier stelt het College voorop dat het aan appellante is om de financiering van het eigen aandeel in de projectkosten aan te tonen. Het College is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt, als hiervoor weergegeven en onderbouwd in rubriek 3, heeft gesteld dat appellante met de door haar overgelegde gegevens de financiering van het eigen aandeel in de projectkosten onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Zulks reeds omdat appellante deze eigen bijdrage op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Appellante heeft geen jaarstukken overgelegd en evenmin een verlies- en winstrekening. De door appellante overgelegde 'bijlage financiële gegevens, jaarrekening' is in dit kader ontoereikend, aangezien deze bijlage niet is aan te merken als een volledige jaarrekening. Dat, naar appellante heeft gesteld, haar accountant bereid is de financiële gegevens toe te lichten, kan hieraan gelet op het vorenstaande niet afdoen. Voorts kan de stelling van appellante dat de prognoses van de verwachte inkomsten uit de komende activiteiten een positief beeld vertonen, wat daar overigens van zij, er niet aan af doen dat hiermee feitelijk geen gelden beschikbaar zijn om het project van appellante mede te financieren. Dat appellante, naar zij heeft gesteld, in het verleden andere met het onderhavige project vergelijkbare projecten eveneens heeft weten te financieren, doet aan het vorenstaande evenmin af.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat appellante de financiering van het eigen aandeel niet heeft aangetoond.
Appellante heeft in dit kader nog aangevoerd dat verweerder het besluit in primo heeft genomen, terwijl zij het faxbericht van 19 december 2001 van verweerder waarin appellante in de gelegenheid werd gesteld om gegevens te verstrekken omtrent de financiering van de eigen bedrage in de projectkosten, niet heeft ontvangen. Hieromtrent overweegt het College dat verweerder, zoals hiervoor in rubriek 2 weergegeven, appellante in het kader van de bezwaarprocedure alsnog voldoende in de gelegenheid heeft gesteld de financiering van het eigen aandeel te onderbouwen. Hierin is appellante, zoals hierboven is overwogen, evenwel niet geslaagd.
5.4 Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.