5. De beoordeling van het geschil
5.1 In artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Het College stelt, mede gelet op artikel 2 van de Uitvoeringsregeling, voorop dat aan verweerder de bevoegdheid toekomt om met het oog op de afgifte van de energie-verklaringen de overlegging van gegevens te eisen.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat overlegging van de zijnerzijds gevraagde gegevens, waaronder de opdrachtbevestiging en technische specificaties van de aangemelde zij-afscherming, nodig was voor een juiste beoordeling van de aanvragen van appellanten. Voorts is niet in geschil dat appellanten de gevraagde gegevens niet binnen de door verweerder daartoe gestelde termijn hebben overgelegd.
Verweerder heeft appellanten meerdere keren, bij brieven van 11 juli 2002 en 15 juli 2002, in de gelegenheid gesteld hun aanvragen aan te vullen. Daarbij is duidelijk vermeld welke gegevens dan wel stukken door hen alsnog dienden te worden overgelegd en binnen welke termijn. Ook heeft verweerder in voormelde brieven, onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Awb, nadrukkelijk te kennen gegeven dat zonder de gevraagde gegevens de aanvragen om een energie-verklaring niet in behandeling kunnen (brief van 11 juli 2002), dan wel zullen (brief van 15 juli 2002) worden genomen.
De termijn die verweerder in totaal aan appellanten heeft gegund om de gevraagde gegevens te verstrekken, acht het College niet onredelijk. Hierbij acht het College van belang dat appellanten niet om een nader uitstel van de indieningstermijn, die op 16 augustus 2002 verstreek, hebben verzocht, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij hiertoe niet hebben kunnen overgaan. Ook wordt door het College in zijn overwegingen betrokken dat verweerder bij de vaststelling van de uiterste indieningsdatum rekening heeft gehouden met de vakanties van appellanten en hun gemachtigde, en met het oog daarop appellanten voor de tweede maal gelegenheid tot aanvulling van de aanvragen heeft geboden, en de nieuwe datum, zulks in overeen-stemming met de kantoorgenoot van C, heeft bepaald op 16 augustus 2002.
Appellanten hebben geen steekhoudende argumenten aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat hun geen verwijt treft ter zake van het niet (tijdig) bij verweerder indienen van de gevraagde gegevens. De enkele stelling van appellanten dat door een onverklaarbare samenloop van omstandigheden de door verweerder verzochte gegevens niet zijn verzonden, terwijl deze gegevens zich wel gereed ter verzending in het dossier van hun gemachtigde bevonden, is hiertoe ontoereikend. Deze omstandigheid is bovendien op geen enkele wijze onderbouwd.
Dat, naar appellanten hebben gesteld, de aanvragen om een energieverklaring, indien zij in behandeling zouden zijn genomen, op inhoudelijke gronden zouden zijn ingewilligd, doet, wat daar ook van zij, aan het vorenoverwogene niet af.
Naar het oordeel van het College kan, gelet op het vorenoverwogene, evenmin staande worden gehouden dat de gevolgen voor appellanten van het niet in behandeling nemen van de aanvragen voor een energieverklaring onevenredig zijn in verhouding tot de met de gehandhaafde besluiten te dienen doelen, bestaande uit het doelmatig en gelijkwaardig kunnen uitvoeren van de Uitvoeringsregeling.
5.2 Naar het oordeel van het College liggen de gevolgen van de te late indiening van de gegevens geheel binnen de risicosfeer van appellanten. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zich op de hoogte te stellen van de voorschriften die bij de Uitvoeringsregeling zijn gegeven en deze in acht te nemen.
Gelet op het vorenstaande moeten de beroepen ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.