5. De beoordeling van het geschil
5.1 Op grond van artikel 55 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 is het College bevoegd kennis te nemen van een beroep van een belanghebbende tegen een besluit van verweerster op grond van de Hrw 1996, tenzij tegen dat besluit een andere voorziening is opengesteld.
Alvorens kan worden beoordeeld of het College bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen, ziet het College zich gesteld voor de vraag op welke wijze de opgave handelsregister d.d. 16 augustus 2002 van appellant dient te worden geduid.
Naar het oordeel van het College kan deze opgave handelsregister, gelet op de inhoud en strekking daarvan, niet anders worden aangemerkt dan als een verzoek aan verweerster terug te komen van haar op artikel 4, tweede lid, van het Hrb 1996 gebaseerde besluit d.d. 3 augustus 1999 tot weigering om een opgave handelsregister ten behoeve van de vof in behandeling te nemen. Immers, wijzigingen van vestigingsgegevens van een onderneming kunnen alleen worden doorgevoerd wanneer die onderneming in het handelsregister is ingeschreven.
Nu het College zich bij eerdervermelde uitspraak van 4 december 2001 bevoegd heeft verklaard kennis te nemen van een beroep tegen een beslissing op een bezwaarschrift dat is gericht tegen een op grond van artikel 4, tweede lid, van het Hrb 1996 genomen primair besluit, is het College eveneens bevoegd is kennis te nemen van een geschil dat voortvloeit uit een tot verweerster gericht verzoek terug te komen van een op artikel 4, tweede lid, van het Hrb 1996 gebaseerd besluit.
5.2 Dit in aanmerking genomen, stelt het College vast dat het onderhavige beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerster op een door appellant ingediend bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een verzoek van appellant om terug te komen van het rechtens onaantastbaar geworden besluit tot weigering om een opgave handelsregister ten behoeve van de vof in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan kan derhalve bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Awb dient een beschikking binnen een redelijke termijn na ontvangst te worden gegeven en is deze redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb dient het bestuursorgaan binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift daarop te beslissen, tenzij een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld.
Het College stelt vast dat het bezwaarschrift van appellant van 16 oktober 2002 tegen het niet tijdig beslissen op zijn in augustus 2002 gedane verzoek na afloop van de in artikel 4:13 van de Awb bedoelde redelijke termijn van acht weken na 19 augustus 2002 bij verweerster is ingediend. Aangezien gesteld noch gebleken is dat verweerster in het onderhavige geval een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan, is dit bezwaar derhalve ontvankelijk.
Voorts neemt het College, bij gebreke van gegevens die tot een ander oordeel nopen, als vaststaand aan dat op 2 december 2002, het moment waarop appellant zijn beroep heeft ingediend, de in artikel 7:10 van de Awb neergelegde termijn van zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift door verweerster, was verstreken en dat geen commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld. Appellant kan derhalve door het College in zijn beroep worden ontvangen.
In beroep is alleen aan de orde of verweerster al dan niet op het bezwaarschrift heeft beslist. Van de zijde van verweerster is dit niet betwist. Wel heeft zij in het verweerschrift haar visie op de kwestie gegeven, maar dit kan niet in de plaats treden van een beslissing op bezwaar.
Het vorenstaande leidt het College tot de conclusie dat verweerster niet binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 7:10 van de Awb op het bezwaarschrift van appellant van 16 oktober 2002 heeft beslist. Het onderhavige beroep is derhalve gegrond en verweerster dient alsnog op bedoeld bezwaarschrift te beslissen. Het College ziet voorts plaats voor de nevenbeslissingen als hieronder vermeld.