ECLI:NL:CBB:2003:AH8799

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/618
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Kamer van Koophandel om wijzigingen in handelsregister te verwerken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 juni 2003 uitspraak gedaan over een beroep van appellante, een vennootschap onder firma, tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland. Appellante had op 12 april 2002 een beroepschrift ingediend tegen de weigering van de Kamer om wijzigingen in haar handelsregisterinschrijving te verwerken. De Kamer had op 1 maart 2002 de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, omdat de registratie van appellante op 10 november 1993 was beëindigd op last van de kantonrechter. De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellante en de Kamer, waarbij appellante haar standpunt over de onjuiste registratie en de noodzaak tot herstel uiteenzette. De Kamer verwees appellante naar de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant, waar haar hoofdvestiging is gevestigd. Het College heeft vastgesteld dat de Kamer terecht geen wijzigingen heeft aangebracht in het handelsregister, aangezien de inschrijving van appellante als afgesloten diende te worden beschouwd. Het College oordeelde dat de Kamer niet verplicht was om het dossier over te dragen aan de andere Kamer, omdat de inschrijving reeds was doorgehaald voor de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/618 17 juni 2003
24060 Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1997 - Inschrijving
Uitspraak in de zaak van:
de vennootschap onder firma A te B, appellante,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland, gevestigd te Arnhem, verweerster,
gemachtigde: R.C. Brion, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Op 12 april 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerster van 1 maart 2002. Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellante tegen haar weigering wijzigingen in een opgave handelsregister te verwerken, ongegrond verklaard.
Op 13 mei 2002 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Het College heeft op 30 juli 2002, 8 augustus 2002, 29 oktober 2002, 4 november 2002, 13 januari 2003, 14 januari 2003, 25 februari 2003, 3 maart 2003, 10 maart 2003 en 24 maart 2003 brieven van appellante ontvangen. Voorts heeft het College op 14 maart 2003 een nadere reactie van verweerster ontvangen.
Op 25 maart 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Daarbij hebben appellante, bij monde van haar vennoot C, en verweerster, bij monde van haar gemachtigde, hun standpunten nader toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Handelsregisterwet 1996 (hierna: Hrw 1996) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 5
1. Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister bij de ter zake bevoegde Kamer is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon of van een aan een rechtspersoon toebehorende onderneming, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.
Artikel 6
1. Tot inschrijving van een in Nederland gevestigde onderneming is bevoegd de Kamer in welker gebied de onderneming is gevestigd of in welker gebied de onderneming haar hoofdvestiging heeft.
Artikel 13
Een Kamer draagt onverwijld het beheer van de gegevens en bescheiden van een ingeschreven onderneming of rechtspersoon over aan een andere Kamer, zodra uit een opgave blijkt dat die andere Kamer voortaan overeenkomstig artikel 6 of 7 bevoegd is tot inschrijving.
Artikel 14
Het handelsregister en de bescheiden die daarbij krachtens wettelijk voorschrift zijn gedeponeerd, kunnen door een ieder tegen betaling van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vergoeding worden ingezien.
Artikel 15
1. De Kamer verstrekt op verzoek tegen betaling van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen vergoeding afschrift van of uittreksel uit hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of krachtens wettelijk voorschrift daarbij is gedeponeerd.
Artikel 55 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 luidt als volgt:
" 1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit en tegen een ander door een kamer genomen besluit, met uitzondering van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van besluiten waartegen bij of krachtens de wet een andere voorziening is opengesteld."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van verweerster van 6 maart 2002 is de registratie van appellante onder dossiernummer * in dit register, in verband met rectificatie, op 10 november 1993 beëindigd. In dit verband is in dit uittreksel vermeld dat de kantonrechter te D bij beschikking van 30 september 1993 per 1 januari 1993 de doorhaling van de in het handelsregister ingeschreven opgave van appellante, opgericht per 1 januari 1993, heeft gelast.
- Bij brief van 2 februari 2002 heeft C, namens appellante, in verband met een herstart van haar onderneming bij verweerster opgave gedaan van enkele gegevens betreffende de handelsregisterinschrijving met nummer *.
- Bij brief van 8 februari 2002 heeft verweerster appellante medegedeeld dat zij zich, gelet op de vestigingsplaats van haar hoofdvestiging, met haar verzoek dient te wenden tot de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant te Eindhoven, onder welke Kamer van Koophandel haar vestigingsplaats ressorteert.
- Bij brief van 19 februari 2002, aangevuld bij brief van 21 februari 2002, heeft appellante bij verweerster bezwaar gemaakt tegen de mededeling van verweerster dat het verzoek d.d. 2 februari 2002 gericht dient te worden aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant te Eindhoven. In dit bezwaarschrift stelt appellante onder meer dat verweerster weigert mee te werken aan de overdracht van het handelsregisterdossier nummer * aan genoemde Kamer.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het standpunt van appellante
Ter ondersteuning van haar beroep heeft appellante onder meer het volgende aangevoerd.
Verweerster heeft in 1992 een opgave van appellante in het handelsregister geregistreerd onder nummer *. Deze registratie heeft destijds plaatsgevonden op basis van een vervalste opgave en dient alsnog te worden aangepast met vermelding van onder meer de juiste oprichtingsdatum. Door publicatie van onjuiste gegevens met betrekking tot deze inschrijving via internet en het zonder toestemming van appellante verstrekken van onjuiste gegevens aan derden, handelt verweerster in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en met het Internationaal Verdrag (EVRM) en met het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
Het staken van de registratie van de inschrijving van dossier * is geschied zonder enig rechtsgeding waarin verweerster procespartij was en zonder enig opgaveformulier. Verweerster dient de inschrijving te herstellen en het dossier conform artikel 13 van de Hrw 1996 over te dragen aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant te Eindhoven.
4. Het standpunt van verweerster
Op grond van artikel 6 van de Hrw 1996 moet een onderneming worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in het gebied waar die onderneming of hoofdvestiging van die onderneming gevestigd is. Appellante is, blijkens haar verzoek, gevestigd te Rosmalen en dient zich om die reden te vervoegen bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant te Eindhoven.
Met de inwerkingtreding per 1 oktober 1997 van de Hrw 1996 is onder meer een systeem van enkelvoudige registratie geïntroduceerd, hetgeen tot gevolg heeft dat een onderneming slechts éénmaal in het handelsregister wordt ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken in het gebied waar de hoofdvestiging van de onderneming is gevestigd.
Bij de invoering van de Hrw 1996 in 1997 zijn dossiers van filialen of nevenvestigingen van ondernemingen met zogenaamde 'levende' inschrijvingen eenmalig overgebracht naar de Kamer van Koophandel en Fabrieken waar de hoofdvestiging van die ondernemingen gevestigd was. Dit is niet gebeurd met de inschrijving waar appellante aan refereert, omdat de inschrijving met nummer * in oktober 1997 reeds ruim vier jaar op last van de kantonrechter te Arnhem was doorgehaald en geen sprake meer was van een 'levende' inschrijving van appellante.
Op deze grond kan verweerder niet aan het verzoek van appellante voldoen het dossier met nummer * over te dragen aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant te Eindhoven.
Onjuist is de stelling van appellante dat verweerster een handelsregisteropgaaf heeft geweigerd. Appellante gaat er ten onrechte van uit dat dossier * een 'levende' inschrijving in het handelsregister van verweerster betreft. De doorhaling van de inschrijving heeft op last van de kantonrechter te Arnhem plaatsgevonden.
Verweerster is wettelijk verplicht tot het blijvend bewaren, alsmede het ter inzage houden van afgesloten dossiers en daarmee het verstrekken van uittreksels. In de artikelen 14 en 15 van de Hrw 1996 is opgenomen dat een ieder recht heeft op inzage van het handelsregister. In tegenstelling tot hetgeen in de (oude) Handelsregisterwet het geval was, is in de Hrw 1996 niet expliciet de bewaarplicht van afgesloten dossiers voor verweerster opgenomen. Dit onderwerp is thans echter geregeld in de artikelen 5 en 12 van de Archiefwet 1995.
Verweerster betwist dat zij voortdurend aan derden onjuiste informatie met betrekking tot het dossier * verstrekt, aangezien uit een door appellante zélf overgelegd uittreksel handelsregister blijkt dat in dit uittreksel is vermeld dat de inschrijving is beëindigd en de reden van de doorhaling is vermeld.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de reactie van verweerster d.d. 8 februari 2002 op appellantes verzoek tot wijziging van een handelsregisterinschrijving van 2 februari 2002 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Is dat niet het geval, dan stond ingevolge artikel 7:1 van de Awb, niet de mogelijkheid open daartegen een ontvankelijk bezwaarschrift in te dienen. Gelet op artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan voornoemde brief slechts dan als een besluit in de zin van deze bepaling worden aangemerkt, indien zij de neerslag vormt van een beslissing die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Een rechtshandeling is een handeling die is gericht op enig rechtsgevolg.
Het College is in dit verband van oordeel dat de in de brief van verweerster van 8 februari 2002 vervatte mededeling dat appellante zich voor de herstart van haar onderneming in verband met haar hoofdvestigingsplaats dient te wenden tot de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant, impliciet een weigering bevat de door appellant gedane opgave te verwerken in het reeds afgesloten dossier met nummer *. Dit laatste is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerster heeft appellante derhalve terecht in haar bezwaar ontvangen.
5.2 Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting richten het bezwaar en het beroep van appellante zich primair tegen de weigering van verweerster een door appellante op 2 februari 2002 gedane opgave tot wijziging van gegevens betreffende de handelsregisterinschrijving met nummer * door te voeren.
Naar het oordeel van het College heeft verweerster terecht geen uitvoering gegeven aan bedoeld wijzigingsverzoek van appellante. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de kantonrechter te Arnhem bij beschikking van 30 september 1993 (repnummer 1912/93) per 1 januari 1993 de doorhaling heeft gelast van de handelsregisterinschrijving onder nummer *. Niet is gebleken dat deze verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter op onjuiste wijze is verlopen. Op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving moet het dossier betreffende handelsregisterinschrijving met nummer * derhalve als afgesloten worden beschouwd en daarin kunnen door geen enkele Kamer van Koophandel en Fabrieken (meer) wijzigingen worden aangebracht.
Indien een hernieuwde inschrijving van appellante in het handelsregister gewenst is, dient de tot opgave verplichte persoon zich, gelet op de hoofdvestigingsplaats van appellante en conform het bepaalde in artikel 6 van de Hrw 1996, te wenden tot de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant.
Voorts heeft verweerster naar het oordeel van het College eveneens op goede gronden besloten geen gevolg te geven aan het verzoek van appellante om het - afgesloten - handelsregisterdossier met nummer * over te dragen aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant. Uit artikel 13 van de Hrw 1996 volgt weliswaar dat een Kamer het beheer van gegevens en bescheiden van een ingeschreven rechtspersoon aan een andere Kamer overdraagt, zodra uit een opgave blijkt dat, gelet op de hoofdvestigingsplaats van de ingeschrevene, die andere Kamer voortaan bevoegd is tot inschrijving, doch verweerster heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bepaling niet ziet op reeds vóór de inwerkingtreding van de Hrw 1996 op 1 oktober 1997 doorgehaalde handelsregisterinschrijvingen als die van appellante.
Ten aanzien van de door appellante opgeworpen bezwaren tegen het vermeend door verweerster verstrekken aan derden van onjuiste gegevens betreffende de handelsregisterinschrijving met nummer *, overweegt het College dat hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Uit het in het kader van de onderhavige procedure door appellante overgelegde uittreksel uit het handelsregister blijkt immers in voor derden niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen dat de registratie van appellante in het handelsregister op 10 november 1993 is beëindigd en haar inschrijving per 1 januari 1993 is doorgehaald. Voorts heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt gehouden te zijn tot het op verzoek verstrekken van handelsregisteruittreksels van afgesloten dossiers.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2003.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener