ECLI:NL:CBB:2003:AG4056

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1664
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen accountant wegens niet tijdige oplevering jaarrekening

In deze zaak gaat het om een tuchtklacht van A, een accountant, tegen een beslissing van de Raad van Tucht voor Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam. De klacht is ingediend door B, die A beschuldigt van het niet tijdig opleveren van de jaarrekening 2000. De Raad van Tucht heeft op 23 juli 2002 een beslissing genomen, waartegen A op 23 september 2002 beroep heeft ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Tijdens de zitting op 22 april 2003 zijn zowel A als B verschenen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden.

De feiten zijn vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de Raad van Tucht. De Raad heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en A een schriftelijke waarschuwing opgelegd. A heeft in beroep aangevoerd dat de feiten onjuist zijn vastgesteld en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de oplevering van de jaarrekening. Het College heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke bevestiging of duidelijke afspraken waren over de termijn voor de oplevering van de jaarrekening 2000. A heeft weliswaar werkzaamheden verricht, maar er was geen ondubbelzinnige afspraak over de opleverdatum.

Het College heeft geconcludeerd dat de Raad van Tucht ten onrechte heeft geoordeeld dat A verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is ongegrond verklaard, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat A niet tijdig heeft gehandeld. De beslissing van de Raad van Tucht is vernietigd, en het College heeft de klacht ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 3 juni 2003 door de rechters B. Verwayen, H.C. Cusell en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van griffier M.S. Hoppener.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
GEWIJZIGDE VERSIE
No. AWB 02/1664 3 juni 2003
20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 23 juli 2002,
gemachtigde: mr. V. Bakker, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 23 juli 2003, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op 23 juli 2002 genomen beslissing op een klacht, op 19 februari 2002 ingekomen tegen appellant door B (hierna: klaagster).
Bij een op 23 september 2002 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 4 oktober 2002 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Op 5 december 2002 heeft klaagster een schriftelijke reactie ingediend.
Op 22 april 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Verschenen zijn appellant en zijn gemachtigde alsmede klaagster bijgestaan door mr. A.C. Kastelein-Van Zuylen, juridisch adviseur te Amsterdam.
2. De vaststaande feiten
Het College gaat uit van de feiten zoals die zijn vastgesteld in de bestreden beslissing van de raad van tucht, voorzover tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd.
3. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de bestreden tuchtbeslissing, die aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en aan appellant de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd.
4. De middelen van beroep
Appellant heeft tegen de bestreden tuchtbeslissing aangevoerd dat de feiten onjuist, althans onvolledig zijn vastgesteld. Ten onrechte heeft de raad van tucht overwogen dat appellant met klaagsters heeft afgesproken dat appellant na betaling door klaagster van 50 % van de openstaande rekeningen de werkzaamheden binnen 2 à 3 weken zou afmaken en dat appellant deze afspraak niet is nagekomen. Ten onrechte heeft de raad van tucht overwogen dat appellant er voor had dienen te zorgen dat de jaarrekening 2000 binnen de door hem aangegeven termijn van maximaal drie weken gereed zou zijn, dan wel dat appellant de voor de afronding van de opdracht benodigde gegevens had dienen op te vragen, en dat hij had moeten begrijpen dat klaagster een dringend belang had bij het tijdig beschikbaar zijn van de jaarrekening 2000.
5. De beoordeling
5.1 Hetgeen appellant tegen de beslissing van de raad van tucht heeft aangevoerd, stelt het oordeel van de raad van tucht dat appellant verwijtbaar heeft gehandeld door, ondanks gemaakte afspraken, niet tijdig de jaarrekening 2000 van de door klaagster geëxploiteerde onderneming te hebben voltooid, in al zijn onderdelen aan de orde.
Vaststaat dat appellant ingaande het opstellen van de jaarrekening 1998 voor klaagster accountantswerkzaamheden verricht. Hij heeft de opdracht verkregen de jaarrekening 1999 samen te stellen. Het accountantsrapport uitgebracht door appellant met betrekking tot de jaarrekening 1999 is gedateerd 2 mei 2001. In maart 2001 zijn namens klaagster op het kantoor van appellant bescheiden met betrekking tot het boekjaar 2000 afgegeven. Op 25 oktober 2001 zijn appellant en klaagster met betrekking tot openstaande declaraties een betalingsregeling overeengekomen waarbij het verschuldigde bedrag in twee termijnen, één voor 2 november 2001 en één voor 31 december 2001, zou worden betaald. In een brief van dezelfde datum heeft appellant deze afspraak bevestigd. In deze brief is voorts vermeld dat de jaarrekening over 2000 zo spoedig mogelijk wordt opgeleverd. Klaagster heeft de eerste termijn voldaan op 1 november 2001. Klaagster heeft appellant op 22 november 2001 een fax gezonden met onder meer de volgende inhoud:
"Na een aantal telefoontjes met het verzoek mij op de hoogte te houden betreffende de ontwikkelingen van de aangifte 2000, en diverse verzoeken om teruggebeld te worden, hetgeen tot niets heeft geleid, probeer ik het nu langs deze weg.
De bank wordt nu echter super vervelend en wil mijn kredietfaciliteiten niet langer verlengen als ik niet onmiddellijk met die aangifte kom. Bovendien sta ik nu elke maand nog eens extra fl. 450,00 onnodige provisie te betalen, omdat zonder de cijfers het krediet niet naar een hypotheek kan worden omgezet. U begrijpt dat ik hier niet blij mee ben en ik het niet apprecieer als ik om inlichtingen vraag hoe het ervoor staat, men niet eens het fatsoen heeft om mij terug te bellen. Ik heb mij tot nu toe aan mijn kant van de afspraak gehouden en vindt niet dat ik zo behandelt zou moeten worden. Dit bevordert de "relatie"met Uw kantoor niet.
Graag met spoed antwoord."
Bij brief d.d. 31 december 2001 heeft de (toenmalige) advocaat van klaagster de overeenkomst met appellant opgezegd en verzocht de verstrekte gegevens te retourneren. Bij brief van 19 februari 2002 is namens haar de klacht ingediend die aanleiding vormde voor de bestreden beslissing.
De bovenstaande gegevens laten niet toe vast te stellen wat partijen hebben afgesproken aangaande datum waarop dan wel de termijn waarbinnen de jaarrekening 2000 gereed zou zijn. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat zij in maart 2001 appellant opdracht heeft gegeven de controle van de jaarcijfers met betrekking tot 2000 zo spoedig mogelijk doch in ieder geval voor 15 december 2001 te verzorgen en in juni 2001 tweemaal op een zo spoedig mogelijke voltooiing van de werkzaamheden te hebben aangedrongen, maar door appellant is uitdrukkelijk ontkend dat enige termijn voor voltooiing van zijn werkzaamheden inzake de jaarrekening is genoemd of was afgesproken. Een schriftelijke opdracht of een schriftelijke opdrachtbevestiging, waaruit een afspraak omtrent een termijn voor voltooiing van de werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening 2000 zou kunnen blijken, ontbreekt.
Klaagster stelt verder eind september 2001 naar de voortgang van de werkzaamheden te hebben geïnformeerd en appellant te hebben medegedeeld dat voor haar essentieel was dat de werkzaamheden uiterlijk 15 december 2001 zouden zijn voltooid. Zij zou eerst toen hebben begrepen dat niet aan haar opdracht werd gewerkt omdat rekeningen nog niet waren betaald. Deze stelling impliceert niet dat toen een afspraak is gemaakt omtrent de voltooiing van de werkzaamheden. Klaagster moet integendeel tenminste toen hebben begrepen, hoewel het op de weg van appellant zou hebben gelegen klaagster dit al eerder ondubbelzinnig mede te delen, dat voldoening van de vordering voorwaarde was voor uitvoering van haar opdracht. Appellant ontkent voorts dat toen is medegedeeld dat zijn werkzaamheden uiterlijk 15 december 2001 zouden moeten zijn voltooid. Bij het ontbreken van enige schriftelijke vastlegging of een andere toereikende onderbouwing kan niet door het College worden vastgesteld dat appellant toen over de cruciale betekenis van deze datum is geïnformeerd.
De brief van appellant d.d. 25 oktober 2001 bevat evenmin een ondubbelzinnige afspraak of toezegging omtrent de termijn waarop de jaarrekening over 2000 zal worden opgeleverd. Daarin wordt slechts gesteld dat het werk zo spoedig mogelijk zal worden voltooid en iedere concrete termijnaanduiding ontbreekt.
De fax van klaagster d.d. 22 november 2001 maakt duidelijk dat klaagster een belang heeft bij spoedige oplevering van de jaarrekening 2000 en hoewel deze fax voor een diligent accountant aanleiding zou zijn geweest zich nader met de klaagster te verstaan, moet worden vastgesteld dat deze fax op geen enkele wijze refereert aan een eventuele afspraak tussen appellant en klaagster over de termijn waarop appellant zijn werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening 2000 zou voltooien. Evenmin blijkt uit deze fax dat aan appellant kenbaar is gemaakt dat de datum van 15 december 2001 voor de omzetting van de rekening courant krediet van klaagster in een hypothecair krediet cruciaal was. Appellant heeft ook uitdrukkelijk ontkend dat dit hem bekend was. Klaagster heeft in dit verband overgelegd een brief d.d. 12 november 2002 van Rabobank Abcoude Ouder-Amstel waarin deze bank bevestigt dat het financieringsverzoek van klaagster tot
15 december 2001 zou worden beoordeeld op basis van de jaarcijfers 2000 en dat na deze datum voor de beoordeling van het verzoek de jaarcijfers 2001 vereist zouden zijn. Deze brief betreft hetgeen tussen genoemde bank en klaagster was afgesproken zonder dat blijkt dat deze afspraken aan appellant waren medegedeeld of anderszins bekend waren. Uit een brief van deze bank d.d. 28 januari 2002 blijkt bovendien dat eerst eind november 2001 tussen klaagster en Rabobank Abcoude Ouder Amstel is afgesproken dat de jaarcijfers uiterlijk 15 december 2001 in bezit van laatstgenoemde zouden zijn.
Andere onomstreden gegevens waaruit zou kunnen blijken van een afspraak tussen appellant en klaagster of een toezegging van appellant ten aanzien van de termijn voor oplevering van de jaarstukken, blijken niet uit het dossier. Derhalve is onvoldoende aannemelijk dat appellant, ondanks daartoe gemaakte afspraken, de jaarrekening 2000 niet tijdig heeft afgemaakt. In de bestreden beslissing heeft de raad van tucht derhalve ten onrechte in andere zin geconcludeerd. Deze beslissing kan derhalve in zoverre niet in stand blijven.
5.2 Het College acht zich voldoende geïnformeerd om zelf op de klacht, voor zover die door het door appellant ingestelde beroep ter beoordeling staat, te beslissen. Uit met name hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat appellant meer aandacht had kunnen besteden aan het verschaffen en verkrijgen van duidelijkheid omtrent de accountantswerkzaamheden voor klaagster. Voor het College ligt evenwel slechts ter beoordeling voor de jegens appellant gerezen bezwaren die aan de orde zijn gesteld in de klacht zoals die door de raad van tucht is samengevat en gegrond is verklaard. Tegen die samenvatting is geen beroep ingesteld. De samenvatting van het in beroep aan de orde gestelde klachtonderdeel houdt in dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door ondanks daartoe gemaakte afspraken, niet tijdig de jaarrekening 2000 te hebben afgemaakt. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het College van oordeel dat deze klacht ongegrond is, nu omtrent de in de klacht bedoelde afspraken onvoldoende is komen vast te staan.
5.3 Deze uitspraak berust op het bepaalde in titel IV van de Wet AA en in het bijzonder op artikel 5 GBAA.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing, voorzover daartoe het onder 4 (i) van die beslissing samengevatte klachtonderdeel
gegrond is verklaard.
- verklaart dat klachtonderdeel ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr H.C. Cusell en mr. M.A. Fierstra in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2003.
w.g. B. Verwayen w.g. M.S. Hoppener