ECLI:NL:CBB:2003:AG0157

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1449
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke maatregel tegen vleeskalkoenbedrijf wegens overtredingen van hygiënevoorschriften

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2003 uitspraak gedaan in een tuchtprocedure tegen A, een vleeskalkoenbedrijf, naar aanleiding van meerdere overtredingen van de hygiënevoorschriften. De zaak betreft een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, die op 15 juli 2002 een tuchtrechtelijke maatregel had opgelegd aan appellante. De procedure begon met een schriftelijke verklaring van appellante, die op 26 juli 2002 bij het College werd ingediend. De zaak werd behandeld op een zitting op 20 maart 2003, waar de directeur van appellante aanwezig was en inlichtingen werden verstrekt door controleurs van het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren.

De grondslag van het geschil ligt in de overtredingen van de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999 en het Hygiënebesluit vleeskalkoenbedrijven 1999. Het berechtingsrapport toonde aan dat er herhaaldelijk Salmonella-besmettingen waren vastgesteld op het bedrijf van appellante, zonder dat de vereiste onderzoeken naar de aanwezigheid van Salmonella na het reinigen en ontsmetten van de stallen waren uitgevoerd. Dit leidde tot ernstige overtredingen van de hygiënevoorschriften, die cruciaal zijn voor de volksgezondheid.

Het Tuchtgerecht oordeelde dat de overtredingen zeer ernstig waren, vooral gezien de herhaalde besmettingen en het belang van de volksgezondheid. Appellante voerde aan dat de overtredingen in onwetendheid waren begaan en dat zij zich had ingespannen om het bedrijf Salmonella-vrij te maken. Desondanks oordeelde het College dat de opgelegde geldboete van € 1.500, waarvan € 750 voorwaardelijk, passend was. Het beroep van appellante werd verworpen, en de uitspraak benadrukte de noodzaak voor ondernemers in de sector om zich aan de geldende hygiënevoorschriften te houden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 02/1449 22 mei 2003
20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante van een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector (hierna: Tuchtgerecht),
gemachtigde: B, directeur van appellante.
1. De procedure
Bij beschikking met kenmerk TPPE 54/2002 d.d. 15 juli 2002 heeft het Tuchtgerecht aan appellante een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd.
Appellante heeft door het afleggen van een schriftelijke verklaring, ingekomen ter griffie van het College op 26 juli 2002, beroep ingesteld.
De secretaris van het Tuchtgerecht heeft bij brief d.d. 8 augustus 2002 de stukken doen toekomen aan het College.
Bij schriftuur ingediend op 19 augustus 2002, heeft appellante de middelen van beroep nader kenbaar gemaakt.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 maart 2003. Appellante was door haar directeur vertegenwoordigd. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door
mr. R.B.R. Henke, werkzaam bij het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren alsmede door H.B.A. Hulsbergen.
2. De grondslag van het geschil
In de op 13 januari 1999 door het Bestuur van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren vastgestelde Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999 is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
10. vleeskalkoenbedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het houden van vleeskalkoenen;
(…)
Artikel 6
1. Indien een besmetting met de in de Bijlage bedoelde schadelijke micro-organismen bij een koppel kalkoenen is vastgesteld dient, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, de ondernemer die een kalkoenbedrijf uitoefent, op wiens bedrijf het betreffende koppel zich bevindt, onmiddellijk na het ontruimen van de stal waarin hij dat koppel heeft gehouden, de betreffende stal grondig te reinigen en te ontsmetten.
2. (…)
3. Na het reinigen en ontsmetten, bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer verplicht een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van de in de Bijlage bedoelde schade micro-organismen uit te laten voeren door een erkende instantie.
Artikel 9
Het bestuur kan nadere regels stellen inzake onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is.
Artikel 10
1. Overtredingen van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn strafbare feiten.
2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, 3, 4, 5, 6, en 9 worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.
3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 1zijn:
a. een berisping;
b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;
c. openbaarmaking van de tuchtbeschikking op kosten van de veroordeelde.
BIJLAGE
Lijst van de in artikel 4 en artikel 6 bedoelde schadelijke micro-organismen
a. Salmonella: Salmonella spp., d.w.z. alle typen Salmonella;
(…)."
Artikel 7, eerste lid, van het op 13 januari 1999 door meergenoemd bestuur vastgesteld Hygiënebesluit vleeskalkoenbedrijven 1999 luidt als volgt:
"Na het reinigen en ontsmetten, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1 van de verordening, dient de stal te worden onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella."
3. Het berechtingsrapport
Het berechtingsrapport, op 23 oktober 2001 opgemaakt door W.J.J. Peeters en C.A.M. Donkers, controleurs bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voor zover hier van belang de volgende inhoud:
"Op 10 september 2001 omstreeks 13.45 uur bevonden wij, relatanten W.J.J. Peeters en C.A.M. Donkers, ons op een perceel gelegen aan de K te X. Aldaar is het vleeskalkoenbedrijf van A gevestigd, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer Z, zijnde een vleeskalkoenbedrijf als bedoeld in artikel 1 aanhef onder 10 van de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999.
Wij bevonden ons aldaar ter controle op de voorschriften van de "Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999"en het "Hygiënebesluit vleeskalkoenbedrijven 1999".
Uit beschikbare informatie is ons, relatanten, bekend dat er op bedoeld vleeskalkoenbedrijf onder meer op 5 juli 2000, 6 november 2000, 13 maart 2001 en 17 juli 2001 respectievelijk 21.300, 22.390, 21.480 en 20.823 vleeskalkoenen zijn opgezet. Tevens zagen wij dat op bedoeld perceel zes pluimveestallen waren gevestigd.
Op tijd en plaats voornoemd spraken wij aldaar met een persoon aan wie wij ons in onze functie bekend maakten en die wij met het doel van onze komst in kennis stelden en die ons verklaarde B te zijn, hierna te noemen betrokkene.
Aan de hand van een door het Productschap voor Pluimvee en Eieren opgestelde checklist controleerden wij voornoemd vleeskalkoenbedrijf, waarbij betrokkene ons vergezelde en welke checklist hij voor gezien heeft getekend. Deze checklist is als bijlage I bij dit berechtingsrapport gevoegd.
Mede aan de hand van de aan ons ter beschikking gestelde administratie zagen wij dat op de navolgende wijze niet aan de verplichtingen was voldaan:
- niet aangetoond kon worden dat na de op 19 november 2000 in hok 1, 2 en 5, op 14 februari 2001 in hok 3 en 6 en op 27 juli 2001 in hok 2 geconstateerde Salmonella-besmettingen van de respectievelijk op 5 juli 2000, op 6 november 2000 en op 13 maart 2001 opgezette vleeskalkoenen, na het reinigen en ontsmetten van de stallen en voor de opzet van nieuwe vleeskalkoenen op respectievelijk 6 november 2000, 13 maart 2001 en 17 juli 2001 een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in de stallen was uitgevoerd door een erkende instantie;
zijnde verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 6 lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999 jo. artikel 7 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskalkoenbedrijven 1999.
Als bijlage II is een "uitslagen overzicht van bemonsteringen in kader van "plan van aanpak" vleeskuikenbedrijven" bij dit berechtingsrapport gevoegd.
Naar aanleiding van deze bevindingen spraken wij, relatanten, op plaats en datum voornoemd omstreeks 15.30 uur betrokkene, die ons desgevraagd opgaf te zijn:
Betrokkene:---------------------B-------------------
geboren op D te X, wonende K, X, directeur van A.
Na betrokkene met de bevindingen in kennis gesteld te hebben, verklaarde hij ons op onze vragen het volgende, zakelijk weergegeven:
"Ik ben directeur van dit vleeskalkoenbedrijf en als zodanig verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd onder nummer Z. Voor wat betreft het niet laten uitvoeren van swabonderzoeken in de stallen na een tweede opeenvolgende Salmonellabesmetting van een koppel vleeskalkoenen, kan ik u het navolgende mededelen;
Na aflevering van het koppel vleeskalkoenen dat op 5 juli 2000 was opgezet heb ik wel een swabonderzoek laten uitvoeren in die stallen waarvan een positieve Salmonella-uitslag aanwezig was. Ik heb in hok 1, 2 en 5 wel een swabonderzoek laten uitvoeren, maar hiervan kan ik u nu geen uitslag laten zien. Ik zal proberen deze uitslagen alsnog in mijn bezit te krijgen en deze aansluitend aan u toe te faxen. Verder heb ik er niet bij stil gestaan dat indien er na een tweede Salmonellabesmetting vervolgens een derde Salmonellabesmetting geconstateerd wordt in dezelfde stal er dan ook een swabonderzoek uitgevoerd moet worden. Ik hoor nu van u dat deze reeks pas doorbroken wordt indien de stal weer vrij is van Salmonella. Ik heb in enkele gevallen bij een derde Salmonellabesmetting dan ook geen swabonderzoek laten uitvoeren. Dit is geen onwil maar onwetendheid. Ik zal er in de toekomst voor zorgdragen dat een en ander wel goed wordt uitgevoerd. Verder heb ik momenteel niets te verklaren.
(…)
Als bijlage III is bij dit berechtingsrapport gevoegd een nagezonden laboratoriumrapport van C.C.L. te Veghel (kenmerk CCL-NC.VR.01.002221), gedateerd 12 september 2001 met betrekking tot een swabonderzoek gedateerd
6 december 2000. (…)"
4. De bestreden tuchtbeschikking
Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht onder meer als volgt overwogen en beslist:
"Aan de orde is het in het genoemde berechtingsrapport gestelde verwijt dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer Z. Niet kan worden aangetoond dat na de op 19 november 2000 in de stallen 1, 2 en 5 en op 14 februari 2001 in de stallen 3 en 6 en op 27 juli 2001 in stal 2 geconstateerde Salmonella besmetingen van de respectievelijk op 5 juli 2000, 6 november 2000 en 13 maart 2001 opgezette vleeskalkoenen en na het reinigen en ontsmetten van de stallen, een onderzoek op de aanwezigheid van de schadelijke micro-organismen Salmonella in deze stalen is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op respectievelijk 6 november 2000, 13 maart 2001 en 17 juli 2001 nieuwe vleeskalkoenen opgezet.
Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, het volgende: Voor de pluimveesector is een "Plan van Aanpak" opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter terug te dringen teneinde de consument een betere bescherming te bieden tegen mogelijke door deze besmettingen te veroorzaken gezondheidsproblemen. Een samenstel van maatregelen is thans van kracht op grond van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. Teneinde het met het plan van aanpak beoogde doel te bereiken is het van het grootste belang dat een ieder zich houdt aan het totale pakket van de geldende maatregelen.
Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van de heer B, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer Z, de volgende strafbare feiten hebben plaatsgevonden:
na de op 19 november 2000 in de stallen 1, 2 en 5 en op 14 februari 2001 in de stallen 3 en 6 en op 27 juli 2001 in stal 2 geconstateerde Salmonella besmettingen van de respectievelijk op 5 juli 2000, 6 november 2000 en
13 maart 2001 opgezette vleeskalkoenen en na het reinigen en ontsmetten van de stallen, is geen onderzoek op de aanwezigheid van de schadelijke micro-organismen Salmonella in deze stallen uitgevord door een erkende instantie. Vervolgens zijn op respectievelijk 6 november 2000, 13 maart 2001 en 17 juli 2001 nieuwe vleeskalkoenen opgezet.
Dit levert op:
zeer ernstige overtredingen van artikel 6, lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999 jo. artikel 7, lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskalkoenbedrijven 1999.
Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht goede nota van de verklaring van betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer VO1129. Het Tuchtgerecht overweegt dat:
1. op het bedrijf in meerdere stallen regelmatig Salmonellabesmettingen hebben plaatsgevonden;
2. een ondernemer en a fortiori een ondernemer van het formaat van betrokkene de voor zijn bedrijf geldende regelgeving behoort te kennen.
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, dat A -gelet op artikel 10 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999- de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd: Een geldboete van € 1500 (vijftienhonderd euro) waarvan € 750 (zevenhonderdvijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze beschikking niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999 dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent hygiënevoorschriften met betrekking tot de kalkoenhouderij mag worden overtreden.
Het tuchtgerecht heeft bij het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel tevens rekening gehouden met de omvang van het bedrijf van betrokkene."
5. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende aangevoerd.
De overtredingen zijn begaan in onwetendheid, appellante had geen opzet. Het is de eerste maal dat iets is fout gegaan. Appellante heeft zich ingezet het bedrijf Salmonella-vrij te maken. Met veel inspanningen is dit gelukt. De volgende uitslagen zijn allemaal negatief. De opgelegde geldboete en de proeftijd van twee jaar zijn niet terecht.
6. De beoordeling van het geschil
Uit het bij het berechtingsrapport gevoegde "Uitslagen overzicht van bemonsteringen in kader van "plan van aanpak" vleeskuikenbedrijven" blijkt dat de op 19 november 2000 gedateerde uitslag Salmonella-onderzoek met betrekking tot vleeskalkoenen op 5 juli 2000 opgezet in de hokken 1, 2 en 5 positief was. Niet blijkt dat nadien een Swab-onderzoek van deze hokken is uitgevoerd, hoewel op 6 november 2000 opnieuw vleeskalkoenen in deze hokken zijn opgezet. Voorts blijkt uit dit overzicht dat de op 19 februari 2001 gedateerde uitslag Salmonella-onderzoek met betrekking tot vleeskalkoenen opgezet in de hokken 3 en 6 positief was. Niet blijkt dat nadien een Swab-onderzoek van deze hokken is uitgevoerd, hoewel op 13 maart 2001 opnieuw vleeskalkoenen in deze hokken zijn opgezet. Verder blijkt uit dit overzicht dat de op 27 juli 2001 gedateerde uitslag Salmonella-onderzoek met betrekking tot de vleeskalkoenen opgezet in hok 2 positief was. Niet blijkt dat nadien een Swab-onderzoek van dit hok is uitgevoerd.
Van de zijde van appellante is ten overstaan van de controleurs bestreden dat na het reinigen en ontsmetten van de hokken 1, 2 en 5 na de op 19 november 2000 geconstateerde besmetting geen Swab-onderzoek zou hebben plaatsgevonden. Harerzijds kon de uitslag van dit onderzoek niet op 10 september 2001 aan de controleurs worden getoond. Nadien heeft zij een laboratoriumrapport d.d. 12 september 2001 van C.C.L. met betrekking tot een Swab-onderzoek op 6 december 2000 van de stallen 1, 2 en 5 ingezonden. Aangezien evenwel reeds op 6 november 2000 in de betreffende stallen een nieuw koppel vleeskalkoenen is opgezet, moet worden geoordeeld dat dit onderzoek niet tijdig heeft plaatsgevonden. Het College acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat niet is voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 6, derde lid Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999 juncto artikel 7, eerste lid, van het Hygiënebesluit vleeskalkoenbedrijven 1999 en acht overtreding van deze bepalingen wettig en overtuigend bewezen. De overige feiten zijn door appellante niet bestreden. Het College acht ook deze wettig en overtuigend bewezen.
Deze feiten leveren op overtreding van artikel 6, derde lid, van de Verordening hygiënevoorschriften kalkoenhouderij 1999 gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, van het Hygiënebesluit vleeskalkoenbedrijven 1999.
Op overtreding van deze bepalingen zijn tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.
Het College is van oordeel dat sprake is van zeer ernstige overtredingen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het belang van de volksgezondheid in het geding is. De stelling van appellante dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om, indien een besmetting met Salmonella van een koppel kalkoenen is vastgesteld na het reinigen en ontsmetten van de stal waarin hij dat koppel heeft gehouden, een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van Salmonella te laten uitvoeren door een erkende instantie, disculpeert appellante niet terzake van het niet nakomen van die verplichting. Ook de door appellante gestelde omstandigheid dat het bedrijf inmiddels Salmonella vrij, is doet niet af aan deze verplichting.
Bij de vaststelling van de na melden maatregel neemt het College in aanmerking de omvang van het bedrijf van appellante.
Gezien de hierboven genoemde ter zake dienende feiten en omstandigheden acht het College de navolgende tuchtrechtelijke maatregel : een geldboete van € 1.500 (vijftienhonderd euro), waarvan € 750 (zevenhonderdvijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
Op grond van het bovenstaande dient het beroep te worden verworpen.
Deze uitspraak berust op de voorschriften vermeld in rubriek 2 van deze uitspraak, alsmede op titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.
7. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. J.A. Hagen en mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2003.
w.g. H.C. Cusell w.g. B. van Velzen