4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft in reactie op het verzoek om voorlopige voorziening het volgende naar voren gebracht.
4.1 Het door verzoekster gestelde spoedeisende financiële belang, dat overigens niet met stukken is onderbouwd, kan niet tot toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening leiden. In een zaak als de onderhavige bestaat slechts aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien, ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht, ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is. Naar de mening van verweerder is daarvan geen sprake.
4.2 Aviaire influenza is een zeer besmettelijke virusziekte die overdraagbaar is op hoenderachtigen. De ziekte verloopt snel en de meeste kippen en kalkoenen sterven eraan. De incubatietijd bedraagt drie tot veertien dagen, maar er zijn aanwijzingen dat deze ook drie tot vier weken kan bedragen. Van eenden is bekend dat een infectie met het aviaire influenzavirus nogal eens symptoomloos of met geringe verschijnselen verloopt, waardoor infecties gemakkelijk kunnen worden gemist. Vastgesteld is dat in Nederland een hoogpathogeen aviaire influenzavirus aanwezig is. Dit virus dient op grond van door het Office International des Epizooties (OIE) opgestelde regels bestreden te worden. De in Nederland aangetroffen variant van het aviaire influenzavirus, subtype H7N7, is niet gelijk aan de varianten die enkele jaren geleden in Italië zijn aangetroffen. Besmette vogels scheiden het virus uit via de luchtwegen, de oogbindvliezen en de ontlasting. Overdracht van het virus vindt plaats via direct contact tussen vogels (migrerende vogels, transport van levende vogels, tenstoonstellingen/markten en import van exotische vogels) of indirect door blootstelling aan besmet materiaal (via pluimveemest, materiaal, voertuigen, personen, dieren, lucht (alleen over korte afstanden), open water, drinkwaterreservoirs, pluimveevlees en eieren). Het virus wordt eenvoudig verspreid door met ontlasting - dat zeer hoge concentraties virus kan bevatten - vermengd materiaal. Op deze wijze kan het virus dus worden overgebracht door vogels, zoogdieren, voer, water, instrumenten, kratten, kleding, transportmiddelen en insecten.
De uitbraak van aviaire influenza heeft ingrijpende maatschappelijke en economische gevolgen. De pluimveesector is goed voor ruim 5% van de totale brutoproductiewaarde van de Nederlandse land- en tuinbouw. De Nederlandse pluimveesector produceert jaarlijks 9,5 miljard consumptie-eieren en ruim 750.000 ton pluimveevlees (voornamelijk vleeskuikens). Nederland exporteert 75% van zijn pluimvee(producten) en is daarmee een belangrijke exporteur van pluimvee(producten). Het totaal aantal kippen in Nederland bedraagt ongeveer 101 miljoen stuks. De uitbraak van aviaire influenza in Nederland vindt haar oorsprong in het gebied van de Gelderse Vallei, van oudsher een concentratiegebied van de pluimveehouderij. In totaal zijn 15.000 werknemers in Nederland direct of indirect van de pluimveesector in Nederland afhankelijk. De maatregelen tot bestrijding van aviaire influenza grijpen diep in de bedrijfsvoering van besmette en verdachte bedrijven in. Voor de geruimde bedrijven zal het enige tijd duren voordat er weer pluimvee kan worden gehouden. Ook de handel (als gevolg van import- en exportverboden), alsmede de pluimvee- en eierenverwerkende industrie ondervinden grote (financiële) gevolgen en ditzelfde geldt voor niet-pluimveesectoren, zoals compostbedrijven en akkerbouwers. Een aantal pluimveeslachterijen ligt geheel stil, waarvan een aantal in de getroffen gebieden, en de overige slachterijen in Nederland draaien op beperkte schaal, mede vanwege het geldende importverbod op levend pluimvee.
De uitbraak van aviaire influenza is gezien de omvang van de pluimveesector in Nederland een potentiële ramp. Er is nog steeds sprake van een zich uitbreidende epidemie. Mede gelet op ervaringen die in Italië zijn opgedaan met een aviaire influenza-epidemie moeten besmette en verdachte bedrijven zo snel mogelijk worden geruimd om de omvang van deze epidemie te beperken. Niet slagvaardig optreden betekent een reëel risico dat de crisis zich nog verder uitbreidt. Gelet op het tijdsverloop blijft een strenge handhaving van de compartimentsgrenzen noodzakelijk. Naarmate de crisis langer duurt, zou de Nederlandse pluimveesector belangrijke (export)markten kunnen verliezen. Uit het oogpunt van de volksgezondheid bestaat evenzeer aanleiding om de huidige uitbraken van aviaire influenza krachtig te bestrijden. Zeker 266 ruimers hebben oogklachten gekregen (in 34% van die gevallen is een test op het virussubtype H7N7 positief uitgevallen). Voorts is in de praktijk gebleken dat het aviaire influenzavirus van mens op mens kan worden overgedragen (3 gevallen) en is in één geval een veearts die pluimveebedrijven heeft bezocht in verband met verdenking van besmetting met het aviaire influenzavirus, waarvan achteraf één bedrijf besmet bleek te zijn, aan het aviaire influenzavirus overleden. Wetenschappers wijzen erop dat niet 100% kan worden uitgesloten dat het onderhavige subtype aviaire influenzavirus kan muteren indien het in contact komt met een humane influenzavirus, in welk geval de mogelijkheid bestaat dat het aviaire influenzavirus verandert in een voor mensen gevaarlijke variant.
4.3 Het bestrijdingsbeleid van verweerder is erop gericht geweest om uitbraken van aviaire influenza beperkt te houden tot de Gelderse Vallei. In dat verband is besloten tot het ruimen van pluimvee in het gehele beschermingsgebied en de buffergebieden Wageningen en Putten aan de grenzen van het gebied Gelderse Vallei. Nederland is in het kader van dit bestrijdingsbeleid opgedeeld in diverse compartimenten. Vervoer tussen deze verschillende compartimenten van dieren die gevoelig zijn voor aviaire influenza is in beginsel niet toegestaan, teneinde verspreiding van het aviaire influenzavirus zoveel mogelijk te beperken en de virusvrije compartimenten virusvrij te houden. Hiervan wordt alleen afgeweken voorzover dat strikt noodzakelijk is.
De slachterij van verzoekster bevindt zich in het toezichtsgebied van de Gelderse Vallei ten noordoosten van het buffergebied Putten. De moederdierbedrijven annex broederijen van verzoekster zijn gevestigd te C en F. De slachterij van verzoekster is daarmee gelegen in compartiment A en de moederdierbedrijven annex broederijen zijn gelegen in respectievelijk de compartimenten A en C. Compartiment C is vrij van het aviaire influenzavirus.
De enige twee eendenslachterijen van Nederland, de slachterij van verzoekster en slachterij G te H, zijn gevestigd in compartiment A. In compartiment C worden eenden voor de slacht gehouden. Om welzijnsproblemen te voorkomen moet een mogelijkheid worden geboden om eenden uit compartiment C te laten slachten in één van de eendenslachterijen in compartiment A. Aanvankelijk zijn op grond van artikel 107 van de Gwd hiervoor zowel aan de slachterij van verzoekster als aan slachterij G ontheffingen verleend, welke de mogelijkheid scheppen ten behoeve van de slacht levende eenden vanuit gebieden die vrij zijn van het aviaire influenzavirus naar hun slachthuizen aan te voeren. Van de daarbij vastgestelde vervoerscorridor was het eerste gedeelte voor beide slachterijen gelijk. Bedoelde ontheffingen dienen met ingang van 31 maart 2003 geacht te worden door de directeur te zijn verleend dan wel in de vorm van besluiten tot aanwijzing als slachthuis in de zin van artikel 3c, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling te zijn voortgezet.
Desgevraagd door verweerder, hebben epidemiologen op 3 april 2003 advies uitgebracht omtrent het tot dan toe gevoerde beleid, aangezien het met de gevolgde strategie niet lukte om de aviaire influenza-epidemie in de Gelderse Vallei onder controle te brengen. Deze epidemiologen hebben met betrekking tot het buffergebied Putten, waar de slachterij van verzoekster vlakbij is gelegen, geadviseerd om de noordoostelijke grens van dit buffergebied te verplaatsen richting H, omdat de dichtheid van pluimveebedrijven in het toezichtsgebied net buiten het buffergebied Putten gevaarlijk hoog was, waardoor verspreiding van het aviaire influenzavirus richting het noorden mogelijk was. De pluimveebedrijven in dit vergrote buffergebied, waaronder eendenbedrijven, zouden dan preventief moeten worden geruimd.
Verweerder heeft dit advies van de epidemiologen niet overgenomen, omdat de gevolgen voor het gebied rond C onacceptabel zouden zijn voor het voortbestaan van de eendensector in Nederland. Momenteel zijn nog twee broederijen buiten het beschermings- en toezichtsgebied van de Gelderse Vallei in gebruik, welke broederijen in 30% van de normale broedcapaciteit in Nederland (circa 170.000 eendenkuikens per week) voorzien. De overige twee broederijen zijn gevestigd in de Gelderse Vallei, waarvan tenminste één broederij in het gebied ligt dat bij uitbreiding van het buffergebeid Putten zou moeten worden geruimd. In dat geval zal de aanvoer van broedeieren met een aanzienlijk percentage afnemen. Als gevolg daarvan zouden enorme liquiditeitsproblemen in de primaire sector van de gehele eendenketen ontstaan, omdat het minimaal een jaar vergt om de verloren productie weer op te starten.
Met de uitbraak van aviaire influenza in Ospel (gemeente Nederweert in de provincie Limburg) op 4 april 2003 is de situatie drastisch veranderd. Het besmette bedrijf in Ospel bevindt zich immers op grote afstand van het toen geldende vervoersbeperkingsgebied Gelderse Vallei / Beneden-Leeuwen. Deze besmetting is hoogstwaarschijnlijk ontstaan door een vervoerscontact. Naar aanleiding van deze omstandigheid heeft verweerder besloten dat vanaf dat moment nog strenger moet worden omgegaan met het vervoer van levende dieren naar een slachthuis. Op basis van de toen beschikbare gegevens, welke ook thans nog valide zijn, is besloten dat het vanuit het oogpunt van dierziektebestrijding de voorkeur verdiende om slechts één slachterij in compartiment A eenden uit compartiment C te laten slachten. Eén slachterij heeft voldoende capaciteit om het aanbod van slachtrijpe eenden uit compartiment C te verwerken. Gekozen is toen om de aanwijzing van de slachterij van verzoekster in te trekken.
De redenen voor verweerder om bij de aanwijzing van één eendenslachterij te kiezen voor slachterij G te H in plaats van voor de slachterij van verzoekster te C zijn de volgende:
- De slachterij van verzoekster ligt tussen de grenzen van het beschermingsgebied en het toezichtsgebied van de Gelderse Vallei. Slachterij G ligt dichter bij de buitengrens van het toezichtsgebied. Om eenden aan te voeren vanuit compartiment C moet om bij de slachterij van verzoekster te komen een grotere afstand worden afgelegd door het toezichtsgebied van compartiment A, dan het geval is bij slachterij G. Bovendien gaat de route naar de slachterij van verzoekster langs andere pluimveebedrijven in dit toezichtsgebied.
- De slachterij van verzoekster ligt temidden van een aantal andere pluimveebedrijven. Slachterij G ligt in de bebouwde kom zonder pluimveebedrijven in de omgeving. Door de vervoersbewegingen rond de slachterij van verzoekster te intensiveren, wordt het besmettingsgevaar van de overige pluimveebedrijven vergroot. Bij het in- en uitladen van dieren bij de slachterij is er een vergrote kans op het vrijkomen van het aviaire influenzavirus door ronddwarrelend stof, waardoor dit in- en uitladen beter kan gebeuren in een gebied met zo min mogelijk overige pluimveebedrijven in de omgeving.
- Indien de slachterij van verzoekster haar aanwijzing als slachthuis voor eenden afkomstig uit compartiment C zou behouden, dan is het hiervoor beschreven advies van de epidemiologen om het buffergebied Putten uit te breiden om verspreiding van het aviaire influenzavirus naar het noorden van Nederland te voorkomen. Zoals hiervoor is uiteengezet acht verweerder uitbreiding van dit buffergebied onwenselijk.
- Het intrekken van de aanwijzing van de slachterij van verzoekster maakte het mogelijk een nieuwe corridor naar slachterij G te H in te stellen. Deze nieuwe corridor is niet alleen korter, maar voert vanuit het noorden ook grotendeels door de stad H, terwijl de oude corridor langs een groot aantal bedrijven voert, waar voor het aviaire influenzavirus gevoelige dieren worden gehouden. In het beschermingsgebied van de Gelderse Vallei doen zich nog steeds uitbraken voor in de vorm van besmettingen bij hobbydieren. Deze uitbraken vinden dichter bij de slachterij van verzoekster dan bij slachterij G plaats.
Anders dan verzoekster meent, is verweerder bij de besluitvorming uitgegaan van de juiste adresgegevens en situering van haar slachterij. In het kader van de onderhavige procedure waren echter aanvankelijk onjuiste plattegronden aan de voorzieningenrechter verstrekt.
Verweerder betwist dat de intrekking van de aanwijzing van verzoeksters slachterij een toename van het aantal risicovolle vervoersbewegingen impliceert. De risico's liggen voornamelijk in het vervoer van levende dieren die in open vervoermiddelen worden vervoerd. Nadat de eenden van verzoekster bij slachterij G zijn geslacht worden zij na het ondergaan van een stringent hygiëneprotocol met dichte wagens ter verpakking naar de slachterij van verzoekster getransporteerd.
Naar de mening van verweerder kan het financiële belang van verzoekster bij behoud van de aanwijzing van haar slachterij niet opwegen tegen het belang van het voorkomen van verspreiding van het aviaire influenzavirus naar andere delen van Nederland.
Indien de voorzieningenrechter het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening toewijst, zal verweerder, ondanks de daaraan in zijn optiek verbonden negatieve gevolgen, uitvoering geven aan eerdervermeld advies van de epidemiologen van 3 april 2003 en overgaan tot uitbreiding van het buffergebied Putten richting Harderwijk.