ECLI:NL:CBB:2003:AF9615

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1742
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen appellanten wegens niet-naleving vaccinatieplicht varkens

In deze zaak gaat het om een tuchtprocedure tegen appellanten A en B, die in maatschapsverband handelen. Het tuchtgerecht had hen op 8 oktober 2002 een maatregel opgelegd wegens het niet naleven van de vaccinatieplicht voor varkens, specifiek tegen de ziekte van Aujeszky. De appellanten hebben op 14 oktober 2002 beroep aangetekend tegen deze tuchtbeschikking. Tijdens de zitting op 20 maart 2003 zijn de appellanten niet verschenen, maar vertegenwoordigers van het gemeenschappelijk secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren waren aanwezig om inlichtingen te verstrekken.

Het tuchtgerecht had vastgesteld dat appellanten in de periode van 11 oktober 2000 tot en met 23 maart 2002 ten minste 1.247 van de 1.340 vleesvarkens niet hadden laten vaccineren. Daarnaast hadden zij nagelaten de vaccinatiebonnen op te sturen naar de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren en waren zij niet gecertificeerd door een erkend certificeringssysteem. Op basis van deze overtredingen was hen een geldboete van € 2.200 opgelegd.

In de beoordeling van het beroep heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven vastgesteld dat appellanten geen ontheffing van de vaccinatieplicht hadden aangevraagd, waardoor hun bezwaren niet konden worden overwogen. Het College oordeelde dat de opgelegde boete van € 2.200 niet in verhouding stond tot de feiten en dat de appellanten vrijgesproken moesten worden van enkele beschuldigingen, waaronder het niet toezenden van vaccinatiebonnen.

Uiteindelijk heeft het College het beroep gegrond verklaard, de bestreden tuchtbeschikking vernietigd en een nieuwe geldboete van € 1.550 opgelegd voor het niet vaccineren van de varkens. De appellanten werden vrijgesproken van de overige beschuldigingen. De uitspraak is gedaan op 1 mei 2003 door de rechters H.C. Cusell, J.A. Hagen en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van griffier B. van Velzen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/1742 1 mei 2003
20312 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees
Uitspraak in de zaak van:
A en B, beiden te X, handelend in maatschapsverband, appellanten van een tuchtbeschikking van 8 oktober 2002, gewezen door het Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees, kamer primaire sector (hierna: tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij tuchtbeschikking van 8 oktober 2002 met kenmerk TPVV 30/2002 heeft het tuchtgerecht aan appellanten een maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet.
Op 14 oktober 2002 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, gericht tegen voormelde tuchtbeschikking.
Bij brief van 21 oktober 2002 heeft de secretaris van het tuchtgerecht op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij brief van 13 december 2002 is desgevraagd informatie verstrekt over de wijze van boeteberekening door het tuchtgerecht en is voorts een verslag van de zitting van het tuchtgerecht ingezonden.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 maart 2003. Appellanten zijn aldaar niet verschenen. Van de zijde van het gemeenschappelijk secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (hierna: productschap) zijn voor het verstrekken van inlichtingen verschenen mr. R.B.R. Henke, afdeling juridische zaken, en dr. P.C. Vesseur, dierenarts.
2. De bestreden tuchtbeschikking
Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het tuchtgerecht bewezenverklaard dat appellanten (a) van de in de periode van 11 oktober 2000 tot en met 23 maart 2002 opgelegde 1.340 vleesvarkens tenminste 1.247 stuks niet hebben laten vaccineren tegen de ziekte van Aujeszky, (b) hebben nagelaten de vaccinatiebonnen toe te zenden aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren en (c) niet zijn gecertificeerd door een, volgens de voorzitter, erkend ziekte van Aujeszkyvrij certificeringssysteem.
Het bewezenverklaarde levert naar het oordeel van het tuchtgerecht op overtreding van artikel 2, eerste en derde lid, artikel 3, eerste en derde lid, en artikel 6, tweede lid, van de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2000 (hierna: Verordening).
Wegens deze overtredingen is appellant als maatregel een geldboete van € 2.200,-- opgelegd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Met betrekking tot de in beroep aangevoerde grieven tegen de hoogte van de opgelegde geldboete gaat het College allereerst in op de door appellanten gestelde principiële bezwaren tegen de vaccinatieplicht.
Het College stelt vast dat appellanten geen gebruik hebben gemaakt van de in artikel 10, eerste lid, van de Verordening voorziene mogelijkheid ontheffing aan te vragen van de verplichting tot vaccinatie, zodat het productschap niet heeft kunnen beoordelen of de door appellanten gestelde bezwaren zwaarder moeten wegen dan het algemeen belang bij naleving van de vaccinatieplicht. Onder deze omstandigheden faalt deze grief.
3.2 Dat appellanten naar eigen zeggen varkens afnemen van een Aujeszkyvrije fokker, doet niet af aan de verplichting tot naleving van de Verordening en vormt evenmin aanleiding een minder zware maatregel op te leggen.
3.3 Bij brief van 13 december 2002 is informatie verstrekt over de door het tuchtgerecht gehanteerde richtlijnen voor boeteoplegging en is voorts medegedeeld dat vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky € 0,57 tot € 0,68 per varken kost.
Uitgaande van een gemiddelde besparing van € 0,625 per niet gevaccineerd varken, leidt toepassing van de richtlijnen voor boeteoplegging tot een geldboete van € 1.558,75 wegens het in rubriek 2 onder (a) genoemde feit, het niet vaccineren van 1.247 varkens. Het College acht het terzake opleggen van een geldboete van € 1.550,-- passend en geboden.
3.4 Indien varkens niet worden gevaccineerd, beschikt de betreffende varkenshouder niet over vaccinatiebonnen die hij zou kunnen opsturen. Hieruit volgt dat het tuchtgerecht ten onrechte bewezen heeft verklaard dat appellanten hebben nagelaten "de vaccinatiebonnen" toe te zenden aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren, zodat appellanten moeten worden vrijgesproken van hetgeen hun in dit verband ten laste is gelegd.
3.5 Hoewel appellanten niet hebben betwist dat zij niet waren gecertificeerd volgens een erkend certificeringssysteem, rijst bij lezing van de tuchtbeschikking voorts de vraag of het tuchtgerecht terzake terecht tot een bewezenverklaring is gekomen. Op pagina 2 van de bestreden tuchtbeschikking is overwogen dat appellanten deelnemen aan een erkend certificeringssysteem zoals voorgeschreven in artikel 6 van de Verordening. Vervolgens is op pagina 3 van de bestreden tuchtbeschikking overwogen dat appellanten op onjuiste wijze hebben deelgenomen aan het certificeringssysteem. Gelet op deze overwegingen is naar het oordeel van het College niet inzichtelijk hoe en waarom het tuchtgerecht tot een bewezenverklaring is gekomen.
Er zijn appellanten geen concrete feiten ten laste gelegd waaruit blijkt dat en in welk opzicht appellanten tekort zijn geschoten op het punt van deelname aan een erkend certificeringssysteem. In het berechtingsrapport en de tuchtbeschikking is slechts geconstateerd dat dit feit is begaan; een toelichting op deze constatering ontbreekt.
Aangezien ook overigens niet is gebleken dat appellanten in overtreding zijn geweest terzake van het niet gecertificeerd zijn, dienen zij te worden vrijgesproken van hetgeen hun in dit verband ten laste is gelegd.
3.6 Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden tuchtbeschikking niet in stand kan blijven. Het College zal derhalve het beroep gegrond verklaren en de bestreden tuchtbeschikking vernietigen.
In verband met het vorenoverwogene acht het College termen aanwezig de zaak zelf af te doen en appellanten in verband met het in rubriek 2 onder (a) genoemde feit een geldboete van € 1.550,-- op te leggen.
Voor matiging van deze boete wegens de naar gesteld geringe draagkracht van appellanten ziet het College geen plaats. Hierbij is in aanmerking genomen dat, zo is ter zitting van het College van de zijde van het productschap verklaard, het treffen van een betalingsregeling tot de mogelijkheden behoort.
Het College zal appellanten vrijspreken van hetgeen hun overigens ten laste is gelegd.
Deze uitspraak berust op artikel 3 van de Verordening, titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie en artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landbouwkwaliteitswet.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeschikking;
- legt appellanten terzake van het niet vaccineren van 1.247 varkens, zoals bewezenverklaard door het tuchtgerecht, een
geldboete op van € 1.550,-- (zegge: duizendvijfhonderdvijftig euro);
- spreekt appellanten vrij van hetgeen hun overigens ten laste is gelegd.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. J.A. Hagen en mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2003.
w.g. H.C. Cusell w.g. B. van Velzen