ECLI:NL:CBB:2003:AF9591
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.C. Cusell
- J.A. Hagen
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen tuchtbeschikking opgelegd aan varkenshouderij wegens overtredingen van de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky
In deze zaak gaat het om een beroep van appellante, een varkenshouderij, tegen een ongedateerde tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees. De tuchtbeschikking, verzonden op 19 juli 2002, legde appellante een maatregel op op basis van artikel 13, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet. De aanleiding voor de tuchtbeschikking was het niet correct invullen en indienen van vaccinatiebonnen voor vleesvarkens, wat in strijd was met de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2000. Appellante heeft op 30 juli 2002 een beroepschrift ingediend tegen deze tuchtbeschikking.
De procedure werd behandeld op 20 maart 2003, waarbij de directeur van appellante, K, en dierenarts L het standpunt van appellante toelichtten. Van de zijde van het gemeenschappelijk secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren waren mr. R.B.R. Henke en dr. P.C. Vesseur aanwezig voor het verstrekken van inlichtingen. Het tuchtgerecht had vastgesteld dat appellante verschillende overtredingen had begaan, waaronder het niet tijdig indienen van vaccinatiebonnen en het ontbreken van handtekeningen op deze bonnen. Als gevolg hiervan werd een geldboete van € 1.100,-- opgelegd.
In het beroep heeft appellante niet betwist dat de overtredingen hadden plaatsgevonden, maar richtte zich enkel tegen de hoogte van de opgelegde boete. Appellante voerde aan dat zij niet behoorlijk was opgeroepen voor de zitting van het tuchtgerecht en dat het overlijden van haar mededirecteur P een bijzondere omstandigheid was die in aanmerking moest worden genomen. Het College overwoog dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het tijdig kennisnemen van de oproeping en dat het overlijden van P, hoewel ingrijpend, niet afdeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening.
Uiteindelijk oordeelde het College dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de richtlijnen en dat er geen aanleiding was om van deze richtlijnen af te wijken. Echter, het College besloot om de helft van de boete om te zetten in een voorwaardelijke boete, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het geval. Het College verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de eerder opgelegde maatregel, waarna het zelf een nieuwe boete oplegde van € 1.100,--, waarvan de helft voorwaardelijk was met een proeftijd van twee jaar.