ECLI:NL:CBB:2003:AF9573

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1314
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake akkerbouwsubsidie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, gevestigd te B, en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant had op 11 mei 2001 een aanvraag ingediend voor EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen, maar ontving geen subsidie omdat hij geen percelen had opgegeven. Na het indienen van een bezwaarschrift op 7 februari 2002, verklaarde de Minister het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellant stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat bezwaar niet mogelijk was, omdat in eerdere communicatie was aangegeven dat er geen bezwaar kon worden gemaakt tegen de toegekende oppervlakte voederareaal. Het College heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift inderdaad na de wettelijke termijn van zes weken was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. De mededeling in het besluit van 24 november 2001 dat er geen akkerbouwsubsidie was toegekend, was duidelijk en appellant was geïnformeerd over de mogelijkheid om bezwaar te maken. Het College concludeerde dat de Minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1314 25 april 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 2 juli 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 mei 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op zijn aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), opgave 2001, niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op 18 september 2002 een verweerschrift ingediend.
Op 2 april 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft verweerder zijn standpunt bij monde van zijn gemachtigde doen toelichten. Appellant is, hoewel tijdig en correct opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 11 mei 2001 bij verweerders uitvoeringsorganisatie LASER een formulier "Aanvraag oppervlakten/Gebruik gewaspercelen, opgave 2001" ingediend. Daarop heeft hij uitsluitend percelen, waaronder 2 percelen maïs, opgegeven met bijdragecodes voor voederareaal.
- Bij besluit van 24 november 2001 heeft verweerder ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies voor appellant 30.24 ha. voederareaal geregistreerd. Bij dit besluit is appellant geen akkerbouwsubsidie toegekend, omdat hij daarvoor geen percelen had opgegeven.
- Toen appellant begin februari 2002 nog geen akkerbouwsubsidie voor zijn maïspercelen had ontvangen heeft hij telefonisch navraag gedaan bij LASER. Tijdens dit gesprek bleek dat hij voor de maïspercelen abusievelijk de bijdragecode 805 (voederareaal) in plaats van de code 845 (akkerbouwsubsidie) had ingevuld.
- Appellant heeft daarop op 7 februari 2002 een bezwaarschrift ingediend vanwege het feit dat hem geen akkerbouwsubsidie is toegekend.
- Verweerder heeft appellant bij brieven van 7 maart 2002 en 22 maart 2002 de gelegenheid geboden uiteen te zetten welke omstandigheden er toe hebben geleid dat het bezwaarschrift niet binnen 6 weken na het besluit van 24 november 2001 bij LASER werd ontvangen.
- Appellant heeft hierop gereageerd bij brief van 25 maart 2002.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
"Uw reactie van 25 maart 2002, is door LASER op 29 maart 2002 ontvangen.
U tekent in deze brief alsnog bezwaar aan tegen het feit dat u geen maïspremie heeft ontvangen. Als reden voor het te laat indienen van het bezwaarschrift geeft u aan dat in de brief van de teammanager van LASER van 24 november 2001 vermeld stond dat u geen mogelijkheid had om bezwaar tegen de beslissing aan te tekenen. U schrijft dat u er vanuit ging dat het wel goed zou komen. U vraagt daarom om de conclusie te herzien. Tevens geeft u in deze brief aan dat u een vergissing heeft gemaakt bij het invullen van de codes. U heeft code 805 ingevuld en dit had code 845 moeten zijn. Het feit echter dat u een vergissing heeft gemaakt bij het noteren van de bijdragecodes is geheel uw eigen verantwoordelijkheid. Van LASER kon redelijkerwijze niet worden verwacht dat deze vergissing in uw aanvraag opgemerkt werd. Daarbij komt dat u uiteindelijk wel een bezwaarschrift heeft ingediend, maar buiten de gestelde indieningstermijn.
Uit de feiten en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift is mij derhalve niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. De door u aangevoerde reden is derhalve geen grond om de termijnoverschrijding niet aan u toe te rekenen. De termijnoverschrijding is derhalve niet verschoonbaar.
Gelet op vorenstaande merk ik het volgende op.
Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt, dat een bezwaarschrift dat per post is verzonden tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uw bezwaarschrift is per post verzonden en heeft als poststempel 6 februari 2002. Derhalve is uw bezwaarschrift niet binnen de termijn van 6 weken ter post bezorgd. Op grond van het voorgaande kom ik, gelet op artikel 6:7 juncto 6:11 van de Awb, tot de conclusie dat u niet-ontvankelijk bent in uw bezwaren wegens het niet verschoonbaar overschrijden van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift."
4. Het standpunt van appellant
Appellant, die in vorige jaren ook reeds maïspremie had aangevraagd, heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder heeft in zijn beslissing van 24 november 2001 naar aanleiding van de aanvraag oppervlakten meegedeeld dat er geen bezwaar mogelijk is tegen de toegekende oppervlakte voederareaal. Daaraan verbond appellant de conclusie dat het met de aangevraagde akkerbouwsubsidie voor de maïspercelen dus wel goed zou komen. Pas toen de verwachte akkerbouwsubsidie eind januari nog steeds niet uitbetaald was leerde navraag bij LASER dat er sprake was van een abusievelijk niet juist vermelde bijdragecode bij de maïspercelen. Direct daarop heeft appellant zo spoedig als mogelijk bezwaar gemaakt met het verzoek de gewenste maïspremie conform zijn bedoeling alsnog toe te kennen.
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College beantwoordt die vraag bevestigend, waartoe het volgende wordt overwogen.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant is ingediend na het verstrijken van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
De mededeling in het besluit van 24 november 2001 dat voor appellant een oppervlakte voederareaal is vastgesteld, en dat tegen die toekenning geen bezwaar kan worden gemaakt, leidt het College niet tot het oordeel dat appellant niet kan worden verweten dat hij tegen de afwijzing van de aanvraag voor akkerbouwsubsidie niet tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. In hetzelfde besluit staat immers uitdrukkelijk vermeld dat geen akkerbouwsubsidie is toegekend, omdat daarvoor geen percelen in de aanvraag werden opgegeven. Tevens is appellant meegedeeld dat hij tegen het niet toekennen van akkerbouwsubsidie binnen zes weken bezwaar kon maken en is vermeld aan wie het bezwaarschrift diende te worden gericht.
Nu van een verschoonbaar te laat indienen van het bezwaarschrift geen sprake is, was verweerder gehouden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2003.
w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas