6.1 Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 Awb juncto artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit na gemaakt bezwaar beroep bij het College kan worden ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.2 Aan de orde is de vraag of de bestreden tariefbeschikking van verweerder al dan niet met ingang van 1 mei 2003 in werking kan treden. De tariefbeschikking heeft ten doel door een korting op de inkoopvergoeding van geneesmiddelen bepaalde inkoopvoordelen die apothekers kunnen behalen verder af te romen dan thans het geval is, teneinde deze voordelen meer ten goede te laten komen aan een vermindering van de kosten van gezondheidszorg. De daarmee beoogde besparingen op laatstbedoelde kosten zijn fors. Genoemd is een bedrag van € 280 miljoen per jaar bovenop de € 190 miljoen per jaar uit de huidige "claw-back".
6.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat, wanneer ervan wordt uitgegaan dat de vergoeding per receptregel voldoende is ter dekking van praktijkkosten en verwerving van inkomen, niet valt in te zien dat het tariefstelsel zou moeten toelaten dat apothekers daarenboven, meer als handelsondernemer, nog forse inkomsten kunnen verwerven uit de aan- en verkoop van geneesmiddelen. De mogelijkheid dat zij die extra inkomsten kunnen verwerven ontlenen zij immers onder meer aan de omstandigheid dat zij, als orgaan van gezondheidszorg, met uitsluiting van anderen bevoegd zijn om de geneesmiddelen waar het hier om gaat, af te leveren.
6.4 Uit het historisch overzicht dat verweerder heeft gegeven blijkt dat uitgangspunt bij de tariefmaatregelen geweest is dat de apotheker als inkoopvergoeding niet meer ontvangt dan de werkelijke aankoopkosten.
Uit datzelfde exposé blijkt echter eveneens dat verweerder - in verband met het verschijnsel dat in de geneesmiddelenmarkt de industrie en handel hoge adviesprijzen en zeer ruime marges hanteren en die marges benutten om via kortingen en bonussen hun marktaandeel te vergroten - de apothekers heeft willen stimuleren om tegen scherpe prijzen in te kopen. Dat inkoopgedrag zou immers de kosten drukken die in de gezondheidszorg voor geneesmiddelen worden gemaakt. Op diverse wijzen is daarom in de loop der jaren via de tariefstelling gepoogd apothekers te stimuleren goedkoop in te kopen, namelijk door hen een deel van de inkoopvoordelen te laten behouden.
6.5 Apothekers worden aldus door overheidsbeleid aangemoedigd om zich als orgaan van gezondheidszorg tevens zoveel mogelijk als actief ondernemer te gedragen. Vanuit dat gezichtspunt is het niet verwonderlijk dat wanneer apothekers erin slagen die gewenste inkoopvoordelen te realiseren dat mede voortvloeit uit het streven het inkoopvoordeel dat zij daarbij kunnen behouden, zo groot mogelijk te doen zijn. Dat is inherent aan de stimuleringsregeling. Tevens moet worden aangenomen dat sommige apothekers daarbij succesvoller zijn dan anderen.
Maatregelen ter stimulering van scherp inkoopgedrag zullen, willen zij niet te veel afbreuk doen aan het meergenoemde uitgangspunt (inkoopvergoeding = aankoopkosten), zodanig moeten werken dat het door apothekers te behouden deel van de kortingen en bonussen die verworven kunnen worden, zo klein mogelijk is. De door verweerder geschetste situatie dat inkomsten uit de kortingen die apothekers blijkens ramingen thans gemiddeld genomen ontvangen, een onaanvaardbare omvang hebben aangenomen is naar voorlopig oordeel primair het gevolg van de door verweerder gestimuleerde dubbele rol (orgaan van gezondheidszorg en handelsonderneming) van apothekers en voorts van een, kennelijk minder goed dan wel gewenst is, in staat zijn om de trends en prijsontwikkelingen op de geneesmiddelenmarkt zodanig te volgen, dat tijdig en adequaat de nodige aanpassingen (bijvoorbeeld van het bestaande claw-backpercentage) aangebracht worden door verweerder.
De ingrijpende tariefbeschikking, die verweerder per 1 mei 2003 in werking wil laten treden, is het resultaat van een weliswaar begrijpelijk streven van de overheid de inkomsten van apothekers uit inkoopvergoeding beduidend meer in overeenstemming te brengen met het uitgangspunt dat als inkoopvergoeding alleen de werkelijke inkoopkosten mogen worden doorberekend, maar daarbij mag de achtergrond van de ontstane situatie, zoals hier geschetst, niet uit het oog worden verloren. Dit laatste betekent dat de positie van individuele apothekers bij de invoering van de voorgenomen hogere generieke kortingen in acht genomen moet worden. Dit geldt in het bijzonder wanneer de kortingen voor apothekers in de prakijk uitvoeringsproblemen oproepen of wanneer de generieke kortingbedragen door hun hoogte het effect van een strafkorting krijgen bij die individuele apothekers, die feitelijk minder succes bij of aandacht voor scherp inkopen hebben. Scherp inkopen is, in de huidige tariefsystematiek, immers iets dat gestimuleerd kan worden maar is op zichzelf geen verplichting voor een orgaan van gezondheidszorg.
6.6 Gelet op hetgeen door partijen daarover over en weer is aangevoerd, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat, bij inwerkingtreden van de tariefbeschikking per 1 mei aanstaande, apothekers voor uitvoeringstechnische problemen worden geplaatst. Het in rekening brengen van een hoger tarief dan een door het Ctg vastgesteld maximumtarief is ingevolge artikel 17b van de Wtg verboden. Overtreding van dat verbod is een economisch delict. Verlangd mag worden dat een nieuw stelsel van inkoopvergoedingen als het onderhavige pas in werking treedt op het moment dat voldoende duidelijk is waaraan men zich heeft te houden en voorts enige tijd is gegeven voor noodzakelijke - onder meer administratieve - aanpassingen.
De vergoedingenlijst, die voor een correcte toepassing van de tariefbeschikking door apothekers een belangrijke rol speelt, was op de zitting van 24 april - dus een week voor de beoogde datum van inwerkingtreding van de tariefbeschikking - niet gereed. De uitlatingen van verweerder over het gereedkomen van die lijst behelsden bepaald niet de garantie dat apothekers daar voor 1 mei aanstaande over zullen kunnen beschikken, laat staan dat zij dan voldoende gelegenheid hebben gehad om met name hun gegevensverwerking daarop aan te passen.
6.7 Voor de beoordeling van het belang van de vergoedingenlijst in dit verband neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking.
In de tariefbeschikking wordt, blijkens punt 2.3. van de bijlage bij de tariefbeschikking, de mogelijkheid wordt opengelaten dat een vergoedingenlijst niet totstandkomt.
Het is aannemelijk dat in dat geval de uitvoeringstechnische problemen toenemen om aan de tariefbeschikking te voldoen. Dit geldt met name voor het kunnen voldoen aan het in 2.5.3. van genoemde bijlage vervatte voorschrift dat bij multi source geneesmiddelen van de referentieprijs, dan wel de lijstprijs van de desbetreffende leverancier de laagste prijs gekozen dient te worden. De vraag of het om een multi source dan wel een single source geneesmiddel gaat moet in dat geval door de apothekers zelf beantwoord worden. Dat hieromtrent interpretatieverschillen zullen optreden is, voorzichtig uitgedrukt, niet denkbeeldig. Daarbij dienen mede in aanmerking te worden genomen de ter zitting aangeroerde kwesties, die
kunnen optreden rond de therapeutisch onderlinge uitwisselbaarheid van geneesmiddelen en de gevolgen die die kwesties kunnen hebben voor een verantwoorde patiëntenzorg. Daarnaast zal het ontbreken van een vergoedingenlijst onder meer gevolg kunnen hebben voor de bepaling van de hoogte van de lijstprijs onderscheidenlijk van de ijkprijs waarvan apothekers voor het berekenen van de maximaal te berekenen vergoedingsprijs (bij single source), onderscheidenlijk voor het berekenen van de referentieprijs (bij multi source) moeten uitgaan.
6.8 De wenselijkheid van een correcte uniforme toepassing brengt naar voorlopig oordeel mee dat bij voorkeur niet aangestuurd moet worden op inwerkingtreding van de tariefbeschikking voordat officiële lijst (waarin de maximaal in rekening te brengen tarieven staan vermeld) is totstandgekomen en zonder dat enige aanpassingsperiode is ingebouwd voor de administratieve verwerking van een en ander.
6.9 In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat door verzoekers niet ten onrechte in hun bezwaarschrift de vraag is opgeworpen of uit een oogpunt van zorvuldige besluitvorming aanvaardbaar is te achten dat de tariefbeschikking niet zelf de vergoedingenlijst bevat, maar dat totstandkoming van die lijst is overgelaten aan een niet aan verweerder ondergeschikte instantie, t.w. Z-Index B.V.
Bij gelegenheid van een eerder (in 1990) door het College beoordeelde tariefbeschikking inzake de apothekerstarieven is een soortgelijke grief van onder meer de KNMP tegen de onvolledigheid van de tariefbeschikking wegens het - op soortgelijke wijze - overlaten van het totstandkomen van een vergoedingenlijst ( in dat geval aan de KNMP zelf in de zogeheten Taxe), door het College verworpen ( uitspraak van 10 april 1990 (RZA1990/144) onder 5.9.1. en 5.9.2. van die uitspraak). In die zaak was de functie van de lijst naar voorlopig oordeel evenwel beduidend beperkter. Het toen voorgelegde systeem had als uitgangspunt dat de werkelijke inkoopkosten mogen worden doorberekend. Daarnaast bestond er de mogelijkheid om een zogeheten functionele marge van 2% als toeslag op die werkelijke inkoopprijs te berekenen. Alleen die - beperkte - mogelijkheid om in afwijking van het uitgangspunt van werkelijke inkoopprijzen iets extra's te declareren was afhankelijk van het bestaan van bedoelde vergoedingenlijst. In het onderhavige systeem is echter een aanmerkelijk
belangrijker deel van de werking van het tariefsysteem afhankelijk van de inhoud van de vergoedingenlijst. Immers, daarin zal onder meer een beantwoording plaatsvinden van de vraag of een geneesmiddel in concreto op basis van de definities in de bijlage van de tariefbeschikking als single source of als multi source kan worden aangemerkt. Die beantwoording, waarvan weer afhankelijk is met welk kortingspercentage moet worden gerekend voor de te declareren inkoopvergoeding, zal minstgenomen richtinggevend zijn voor het declaratiegedrag van apothekers en voor de beoordeling van de al dan niet toelaatbaarheid daarvan. De door verzoekers opgeworpen vragen inzake de mededingingsrechtelijke toelaatbaarheid van een vergoedingenlijstsysteem dat verweerder kennelijk voor ogen staat - en met name de positie van Z-Index b.v. daarin - alsook de vraag naar de toelaatbaarheid van de kortingsdifferentiatie, zoals die er concreet uit zal komen te zien, zijn naar voorlopig oordeel niet zonder grond. Deze vragen behoeven in het onderhavige kader geen nadere beoordeling en kunnen thans ook niet beoordeeld worden, al vanwege het enkele feit dat de desbetreffende lijst er nog niet is.
De bezwaarschriftenprocedure zal in eerste instantie het meest geëigende kader zijn ter beantwoording van die vragen.
6.10 De conclusie uit het voorgaande is dat reeds het onvoldoende tijdig voorhanden zijn van de naar voorlopig oordeel voor de beoogde werking van de tariefbeschikking wezenlijk te achten vergoedingenlijst het noodzakelijk maakt een voorziening te treffen waardoor de inwerkingtreding van de tariefbeschikking wordt opgeschort.
De stelling van ZN, dat de gestelde problemen voor het overgrote deel geen onomkeerbare gevolgen zouden hebben, omdat voor bedoelde problemen afspraken te maken zouden zijn met de verzekeraars en eventuele bijstellingen te verrekenen zouden zijn bij de verzekeraars, doet, wat daarvan zij, daaraan niet af. Het rechtszekerheidsbeginsel en het belang van een uniforme toepassing van een bedrijfseconomisch ingrijpende maatregel als de onderhavige eisen op zichzelf reeds dat voor het bepalen van de inwerkingtreding van de tariefbeschikking met bovenbedoelde problemen rekening wordt gehouden.
6.11 Op andere grond is eveneens aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De bestreden tariefbeschikking houdt, zeer globaal en samengevat weergegeven, in dat naast de vergoeding per receptregel die beoogt dekking te geven voor het inkomensbestanddeel en het praktijkkostenbestanddeel voor apothekers, er een inkoopvergoeding is. Die inkoopvergoeding voor afgeleverde geneesmiddelen mag niet meer bedragen dan
- de lijstprijs van de (goedkoopste) leverancier minus 8% ( de zogeheten claw back) bij middelen die als single source geneesmiddelen worden aangemerkt;
- de lijstprijs van de (duurste) leverancier minus 40% bij de zogeheten multi source geneesmiddelen.
6.12 Wil geoordeeld worden dat voor een tarief als het onderhavige steun is te vinden in de bepalingen van Wtg dan dient, nu de mogelijkheid reëel is dat de verkoopvergoeding voor een concreet geneesmiddel onder omstandigheden lager is dan de daadwerkelijk door de apotheker betaalde inkoopprijs, aan bepaalde, speciaal met die mogelijkheid verband houdende, voorwaarden te zijn voldaan.
De inhoud van de door de minister vastgestelde beleidsregels, de toepasselijke beleidsregels van verweerder, de tariefbeschikking noch de stukken en onderzoeken die daaraan ten grondslag liggen, geven er blijk van dat zulks door de minister van VWS en verweerder voldoende is onderkend. Daartoe wordt meer in het bijzonder het volgende overwogen.
6.13 De Wtg verstaat, blijkens artikel 1, eerste lid, onder h, onder tarief: "prijs voor een prestatie of geheel van prestaties, door een orgaan van gezondheidszorg geleverd".
In de tariefbeschikking is bepaald dat apothekers maximaal de bedragen, vermeld achter de desbetreffende prestaties, zoals omschreven in de bijgevoegde tarievenlijst in rekening mogen brengen. In de bijgevoegde tarievenlijst is onder 1. de vergoeding van het inkomen en de praktijkkosten op € 6,30 per voorschrift (is receptregel) vastgesteld. Onder 2. is vervolgens vermeld: "De vergoeding van de afgeleverde geneesmiddelen exclusief BTW", waarna de, hiervoor in de kern weergegeven, berekeningswijze volgt van de vergoedingsprijzen die ter zake maximaal in rekening mogen worden gebracht.
6.14 In de opzet van de tariefbeschikking is derhalve de aflevering van het geneesmiddel als zodanig als een prestatie gekwalificeerd, waarvoor - los van het voorschrift of receptregel, dat als een andere prestatie in aanmerking komt voor een afzonderlijke vergoeding - een tarief geldt. De tariefstelling kan ten aanzien van de hier bedoelde prestatie betekenen dat, doordat in bepaalde gevallen als verkoopprijs minder mag worden gedeclareerd dan de prijs die de apotheker als inkoopprijs daadwerkelijk heeft betaald, de prijs voor de prestatie, gelet op de gemaakte kosten, op een negatief bedrag uitkomt. Zulks laat zich niet eenvoudig inpassen in een wettelijk systeem dat uitgaat van een "prijs voor een prestatie".
6.15 Naar voorlopig oordeel dienen dan ook bij een dergelijke tariefstelling voldoende zekerheden te worden ingebouwd - zoals bijvoorbeeld naar het oordeel van het College het geval was in de zaken die in 2001 door het College zijn beoordeeld (nrs. AWB 99/85, 00/69 en 00/628) - die waarborgen dat per apotheker in elk geval niet de situatie onstaat dat kortingen worden toegepast waarvan het hiervoor bedoelde effect niet wordt gecompenseerd door het feit dat die kortingen over het geheel een geringer percentage omvatten dan de door de desbetreffende apothekers verkregen kortingen of bonussen op andere geneesmiddelen.
Dergelijke waarborgen kunnen gelegen zijn in het onderzoek, dat naar de hoogte van verleende kortingen is verricht, in samenhang met het, op basis van dat onderzoek, binnen een veilige marge blijven met de hoogte van de korting en het voorts waar nodig inbouwen van maatregelen ter voorkoming van onevenredig nadeel in individuele bijzondere gevallen. In de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 5 juni 2001 is onder 7.1.4 tot en met 7.1.7 aan deze waarborgen gewicht gehecht voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het kortingsstelsel, zoals dat toen voorlag, alsook aan onder meer de omstandigheid dat het kortingspercentage beneden het percentage lag dat door de KNMP als redelijk werd aangemerkt.
6.16 Naar voorlopig oordeel is in de situatie die met de onderhavige tariefbeschikking voorligt, in onmiskenbaar onvoldoende mate zeker dat niet voor bepaalde apothekers per saldo een tarief zal gelden waarvoor de Wtg geen grondslag biedt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter meer in het bijzonder het volgende.
6.17 Zoals al eerder, naar aanleiding van het afschaffen van de zogeheten nullijst, in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening is overwogen (no. AWB 99/410, 12 mei 1999) is naar voorlopig oordeel niet aanvaardbaar dat binnen eenzelfde groep van organen van gezondheidszorg (apothekers) sommigen significant zwaarder worden gekort dan anderen, zulks enkel en alleen door factoren waarop zij zelf geen of slechts beperkte invloed kunnen uitoefenen. Die factoren zijn met name de samenstelling van het patiëntenbestand dat op de desbetreffende apotheker een beroep doet, het voorschrijfgedrag van de betrokken geneeskundige en de prijs van het geneesmiddel dat de apotheker bij inkoop moet betalen. Met betrekking tot dit laatste valt niet zonder meer in te zien dat elke apotheker gelijkelijk in staat moet worden geacht per saldo gemiddeld over een bepaalde periode bezien op de kortingsbedragen te bedingen als waarvan in de tariefbeschikking wordt uitgegaan. Achter gemiddelden kunnen grote verschillen schuil gaan. Dergelijke verschillen lijken naar voorlopig oordeel niet onaannemelijk. De groothandel zal in beginsel een voorkeur hebben zo min mogelijk korting te geven. De marktsituatie en de verschillen in onderhandelingspositie tussen de betrokken apotheker kunnen de verschillen in aankoopprijs in belangrijke mate beïnvloeden. Voorts geldt ook hier dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie
bieden voor de toekomst. Zo is niet uitgesloten dat de onderhavige tariefbeschikking als zodanig veranderingen in het kortingenpatroon van industrie en groothandel zal opleveren, die het hiervoor bedoelde effect versterken, bijvoorbeeld wanneer bepaalde prijzen door industrie of handel worden bijgesteld.
6.18 Met betrekking tot de overgelegde rapportage van de Boston Consulting Group (hierna BCG), die met name de cijfermatige basis vormt voor de onderhavige tariefmaatregel, is onder meer in de overgelegde rapportage van KPMG en in overgelegde reacties van diverse bronnen die door BCG zijn geraadpleegd of benut een groot aantal bedenkingen en kanttekeningen geplaatst, welke vragen oproepen omtrent de deugdelijkheid van dit onderzoek als grondslag
voor een tariefbeschikking als de onderhavige. Een onderzoek daarnaar gaat het bestek van deze procedure te buiten. Echter, wat er zij van de deugdelijkheid en nauwkeurigheid van het BCG-rapport, naar voorlopig oordeel moet in elk geval worden vastgesteld dat dit rapport niet het inzicht verschaft in de mate waarin de voorgenomen tariefmaatregel - los van gemiddelden over alle apothekers - (groepen van) individuele apothekers zal treffen. Ook anderszins zijn geen gegevens verschaft door verweerder, waaruit blijkt dat hij beschikt over cijfermateriaal dat daarover voldoende inzicht geeft. Voorzover onderliggende stukken tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, moet worden vastgesteld dat die niet zijn overgelegd.
6.19 In de tariefbeschikking is om onevenredig nadeel te voorkomen voorzien in een aftopping van het kortingsbedrag tot € 40 per receptregel. Dit aftoppingsbedrag wijkt zonder duidelijke motivering aanmerkelijk af van het aanvankelijk door verweerder zelf aan de minister VWS voorgestelde aftoppingsbedrag van € 20. Dat die aftopping voldoende soulaas biedt valt, gelet op de hiervoor bedoelde onzekerheden, niet te zeggen. Aldus bestaat de gerede kans dat na verloop van enige tijd in bepaalde gevallen het als inkoopvergoeding bepaalde maximumtarief moet worden aangemerkt als een tarief waarvoor onvoldoende wettelijke basis is te vinden.
6.20 Ook voorzover het tarief (inkoopvergoeding en receptregel) als één geheel zou moeten worden bezien geldt, gelet op het hiervoor overwogene, dat met een tariefstelling als hier aan de orde naar voorlopig oordeel geweld wordt aangedaan aan de primaire doelstelling van de Wtg, te weten het totstandbrengen en bevorderen van een evenwichtig stelsel van tarieven.
Bedoelde apothekers zouden in die benadering immers per saldo een receptregelvergoeding ontvangen die, als gevolg van factoren waarop zij zelf slechts beperkt invloed kunnen uitoefenen, lager is dan de receptregelvergoeding van apothekers die er wel in slagen hoge kortingen en bonussen te bedingen.
6.21 Gelet op de door verzoekers overgelegde gegevens met betrekking tot de financiële situatie van een aantal apothekers in Nederland, bestaat naar voorlopig oordeel de kans dat deze na invoering van de bestreden tariefbeschikking in een acute financiële noodsituatie zullen komen te verkeren. Ook- of wellicht zelfs juist - bij deze groep valt niet uit te sluiten dat die noodsituatie wordt veroorzaakt doordat de inkoopvergoeding voor deze apothekers over een zekere periode stelselmatig lager is dan het bedrag dat zij aan hun leverancier hebben betaald en aldus het gevolg is van een tariefbeschikking waarvoor - althans in zoverre - zoals hiervoor is overwogen, geen steun is te vinden in de Wtg.
6.22 Verweerder heeft gesteld dat de apothekers, als enigen die exacte gegevens zouden kunnen verschaffen, hoewel daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld daaraan nooit hebben willen voldoen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de KNMP reeds in een vroegtijdig stadium haar verzet tegen de voorgenomen tariefmaatregelen beargumenteerd heeft met onder meer het noemen van grote financiële problemen, waarin diverse apothekers als gevolg van die maatregelen zullen komen. In een brief van 5 maart 2003 is van de kant van verweerder verzocht om nadere gegevens en bewijsstukken ter zake. Bij brief van 7 maart 2003 is op dit verzoek gereageerd door de KNMP met een uitgebreide toelichting, waarin is verwezen naar een commentaar op 6 januari 2003. Daarin is ook de spreiding van kortingspercentages is aangegeven, die varieert van 8 tot 20% gemiddeld totaal, van 2 tot 9% voor specialité's in patent, 5 tot 20% voor parallel geïmporteerde geneesmiddelen, 12 tot 48% voor generieke produkten en van 3 tot 50% voor specialité's uit patent. Voorts is een en ander in die reactie geïllustreerd met rekenvoorbeelden van een zestal praktijksituaties, waarbij is opgemerkt dat de identiteit van de betrokken apothekers bekend is bij de SFK. Naar voorlopig oordeel kan gelet hierop aan de KNMP bezwaarlijk een gebrek aan medewerking op dit punt worden verweten. Het had op de weg van verweerder gelegen om indien aan nadere concretisering behoefte bestond, daarnaar te vragen. Niet is gebleken dat dat is gebeurd. Ook van de kant van de andere verzoekers zijn ten behoeve van de zitting nog nadere gegevens verstrekt, die de aannemelijkheid van de stellingen van de zijde van verzoekers over de financiële gevolgen verder ondersteunen.
6.23 Verweerder heeft dan ook ten onrechte de naar voorlopig oordeel in de toepasselijke beleidsregels bestaande ruimte om tot zorgvuldiger onderzoek dan wel specifieke uitzonderingen ten behoeve van de hier bedoelde apothekers te komen, niet benut.
Het voorgaande overziende acht de voorzieningenrechter het waarschijnlijk dat het College, eventueel oordelend in een bodemzaak indien de tariefbeschikking in bezwaar gehandhaafd wordt, reeds in verband met dit gebrek tot gegrondverklaring van het beroep zal komen.
6.24 Niet uit te sluiten valt dat verweerder tot een tariefbeschikking komt die dat lot niet treft, wanneer daarin in de bezwaarfase bepaalde aanpassingen worden aangebracht en/of nader onderzoek wordt gepleegd ter aanvulling op de cijfers van BCG. Deze overwegingen rechtvaardigen het bij wege van voorlopige voorziening schorsen van de tariefbeschikking tot na de beslissing op bezwaar, gelet op de hiervoor genoemde belangen van met name de groep apothekers die met onomkeerbare gevolgen in de rode cijfers terecht kan komen, afgewogen tegen het belang van de kosten van gezondheidszorg. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat naar voorlopig oordeel verweerder ook in een later stadium mogelijkheden heeft om die budgettaire gevolgen enigszins op te vangen. Bijvoorbeeld door een deel daarvan, indien gerechtvaardigd en met inachtneming van de belangen van individuele apothekers, door middel van nacalculatie te verrekenen in de receptregelvergoeding.
Met een schorsing als na te melden lijkt naar voorlopig oordeel het vaststellen van een tijdvak, dat redelijkerwijs nodig is om een loyaal aan de uitvoering van de tariefbeschikking meewerkend apotheker de gelegenheid te geven om met name zijn (computer)administratie zodanig in te richten dat hij behoorlijk uitvoering kan geven aan de tariefbeschikking, niet nodig.