5. De beoordeling van het geschil
5.1 In dit geschil dient de vraag te worden beantwoord of appellante beschikte over fokzeugenrechten ingevolge de op 1 september 1998 in werking getreden Whv, welke zij op de wijze als door haar aangegeven aan E kon overdragen.
5.2 Verweerder heeft die vraag ontkennend beantwoord. Hij is op grond van de overweging dat voor het bedrijf van appellant geen verhandelbare fokzeugenrechten zijn geregistreerd gekomen tot een weigering van de registratie van de overgang van varkensrechten tussen appellante en E. De wijze waarop verweerder heeft gemotiveerd waarom het bedrijf van appellant niet voor verhandelbare fokzeugenrechten beschikt, te weten dat appellantes bedrijf, in verband met de overdracht op 12 juni 1998, van rechtswege heeft opgehouden te bestaan, acht het College ondeugdelijk. Verweerder heeft voor zijn standpunt geen aan de wet en de wetsgeschiedenis ontleende argumenten naar voren gebracht, maar verwezen naar een naar zijn mening bij het systeem van de Meststoffenwet naadloos aansluitende uitvoeringspraktijk waarbij mestnummers worden gehanteerd, die steeds een afzonderlijk bedrijf zouden identificeren in de zin van de meststoffenwetgeving. Overigens blijkt uit de stukken dat verweerder deze praktijk in het stelsel van de eveneens op de Meststoffenwet gebaseerde regulerende mineralenheffing (MINAS) niet hanteert. Verwijzing door verweerder naar deze uitvoeringspraktijk is, gelet op het vorenstaande en gelet op de weinig inzichtelijke wijze waarop het stelsel van varkensrechten in de Whv is geregeld, niet een voldoende onderbouwing verweerders standpunt dat het overgedragen bedrijf van rechtswege heeft opgehouden te bestaan.
5.3 Voor de beoordeling van het voorliggende geschil komt geen beslissende betekenis toe aan de vraag of op grond van de feitelijke omstandigheden, die aan de bedrijfsoverdracht ten grondslag hebben gelegen, moet worden geconcludeerd dat het bedrijf van appellant na de overdracht van grond aan C is opgehouden te bestaan. Zoals uit het hierna overwogene zal blijken moet op andere gronden dan verweerder heeft aangevoerd de conclusie immers eveneens luiden dat in verband met het bepaalde bij artikel 19, eerste lid, onder a, Whv geen overgang van varkensrechten tussen appellante en E kan worden geregistreerd. Daartoe overweegt het College het volgende.
5.4 Uit artikel 12 Whv volgt dat aan de kennisgeving van de bedrijfsoverdracht door appellante aan C op 16 juni 1998, daaronder begrepen de overdracht van de daarbij behorende grondgebonden en niet-grondgebonden verplaatsbare mestproductierechten, consequenties zijn verbonden. Gesteld noch gebleken is dat appellante na de overdracht op 12 juni 1998 wederom niet-gebonden mestproductierechten heeft verworven, zodat moet worden vastgesteld dat appellante sinds 12 juni 1998 niet meer in het bezit was van een dergelijk recht. Gelet op het bepaalde bij artikel 1, aanhef en sub o, gelezen in samenhang met artikel 12 Whv, konden voor haar dan ook geen varkenseenheden op basis van enig niet-gebonden mestproductierecht worden bepaald. Voorzover appellante door de terugboeking van de 18.38 ha landbouwgrond nog enig varkensrecht ter beschikking stond, kon dit, gelet op -onder meer - artikel 1, aanhef en sub o Whv, slechts het grondgebonden deel van haar varkensrecht zijn.
5.5 Het grondgebonden deel van een varkensrecht kan echter in verband met het bepaalde bij artikel 16, tweede lid, juncto artikel 20 Whv alleen overgaan als sprake is van bedrijfsoverdracht. Daarvan is tussen appellante en E geen sprake. Derhalve rustten ten tijde van de inwerkingtreding van de Whv op het bedrijf van appellante geen varkensrechten die zij, los van de grond, aan E kon overdragen.
5.6 Het door verweerder in bezwaar gehandhaafde standpunt dat, op grond van de overweging dat voor het bedrijf van de vervreemder geen verhandelbaar fokzeugenrechten zijn geregistreerd, geen registratie van de overgang van rechten tussen appellante en E kon plaatsvinden is gelet op het vorenstaande juist.
5.7 Wat er zij van eventuele schade die appellante door onjuiste voorlichting van de kant van verweerder heeft geleden - schade is niet gesteld en vergoeding ervan is niet gevorderd - , het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel in verband met de aanvankelijk onjuiste voorlichting van verweerder zoals deze blijkt uit het "overzicht bedrijfssituatie" met volgnummer 08, kan, gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen van het Whv, die zich in dit geval verzetten tegen een overdracht van rechten, er niet toe leiden dat alsnog een overdracht van varkensrechten, als gevraagd wordt geregistreerd.
5.8 Vorenstaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het bestreden besluit niet voldoet aan het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde vereiste dat een beslissing op bezwaar berust op een deugdelijke motivering. In verband hiermee moet het beroep van appellante gegrond worden verklaard en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Uit het daarna overwogene volgt echter tevens dat de door appellante en E gevraagde registratie overgang van varkensrechten terecht is geweigerd. De in deze uitspraak opgenomen vervangende motivering van het College treedt voor verweerders onjuiste motivering van het bestreden besluit in de plaats. Deze vervangende motivering kan echter evenmin tot een andere uitkomst leiden dan tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift, zodat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand moeten worden gelaten.
5.9 Het College acht daarbij termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
5.10 Vorenstaande overwegingen leiden tot de volgende beslissing.