ECLI:NL:CBB:2003:AF8087

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/429
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.C. Cusell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen indeling in contributiegroep A door de NOvAA

In deze zaak heeft appellant, een accountant-administratieconsulent, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA) om hem voor het kalenderjaar 2002 in te delen in contributiegroep A. Deze indeling resulteerde in een bijdrage van € 1.100,--. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze indeling, stellende dat zijn inkomsten door de afbouw van zijn praktijk waren verminderd en dat zijn omzet minder dan € 20.000,-- per jaar bedroeg. Ondanks zijn bezwaren heeft het bestuur van de NOvAA de indeling gehandhaafd en de bezwaren ongegrond verklaard.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant niet tijdig de benodigde gegevens had overgelegd om in aanmerking te komen voor een ontheffing van de contributie. De relevante artikelen uit de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de Algemene Contributieverordening zijn besproken, waarbij het College oordeelde dat de NOvAA terecht had gehandeld door de ontheffing niet per 1 januari 2002 te verlenen. Appellant had pas begin januari 2002 de benodigde gegevens ingediend, wat in strijd was met de vereisten van de regelgeving.

Het College concludeerde dat de beslissing van de NOvAA om appellant in contributiegroep A te plaatsen en de ontheffing niet eerder te verlenen, rechtmatig was. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College achtte geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen. De uitspraak werd gedaan op 24 april 2003 door mr. H.C. Cusell, met mr. M.S. Hoppener als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/429 24 april 2003
25100 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NovAA), te Den Haag, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. F.M. Schuit, juridisch adviseur bij het bureau van de NOvAA.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 28 december 2001 heeft verweerder appellant medegedeeld dat ter vaststelling van de hoogte van de op te leggen bijdrage inzake het lidmaatschap van de NOvAA besloten is hem voor het kalenderjaar 2002 in te delen in contributiegroep A als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Contributieverordening, en dat deze contributie ingevolge artikel 1 van de Contributieverordening 2002 is vastgesteld op € 1.100,--.
Bij brief van 7 januari 2002 heeft appellant bij verweerder tegen de indeling in evenbedoelde contributiegroep A bezwaar gemaakt. Appellant heeft in deze brief aangegeven dat sprake is van vermindering van inkomsten door de afbouw van zijn accountantspraktijk en dat zijn omzet op jaarbasis minder dan € 20.000,-- bedraagt.
Bij factuur van 7 januari 2002 is appellant vanwege verweerder een bedrag van € 1.100,-- in rekening gebracht.
Hiertegen heeft appellant bij brief van 13 januari 2002 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 februari 2002 heeft verweerder zijn beslissing om appellant voor het kalenderjaar 2002 in te delen in contributiegroep A nader uiteengezet.
Bij brief van 21 februari 2002 heeft appellant de gronden van het bezwaar aangevuld en aangegeven niet in staat te zijn deze bezwaren mondeling toe te lichten.
Bij besluit van 1 maart 2002 heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant op 15 maart 2002 bij het College beroep ingesteld.
Op 13 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2002. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
De artikelen 2, 30 en 36 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 2
1. Er is een Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten die tot leden heeft degenen, die zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 36.
(…)
Artikel 30
De NOvAA kan van haar leden jaarlijks bijdragen heffen, waarvan het bedrag voor elk boekjaar afzonderlijk door de ledenvergadering bij verordening wordt vastgesteld. Het bedrag kan voor verschillende categorieën van leden verschillend zijn.
Artikel 36
1. Er is een accountantsregister, waarin als Accountant-Administratieconsulent op hun aanvraag worden ingeschreven zij, die voldoen aan de bij deze wet gestelde eisen.
(…)
6. Met het beheer van het accountantsregister is belast het bestuur van de NOvAA."
In de artikelen 1 en 7 van de Algemene Contributieverordening (Regeling van 14 oktober 1993, Stcrt. 1993, 202, zoals laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 18 juni 2001, Stcrt. 2001, 152; hierna: ACV) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. De NOvAA kent, voor wat de contributie betreft, de volgende groepen leden:
A. leden, die optreden als openbaar accountant,
(…)
2. De contributie voor elke groep van leden, als bedoeld in het eerste lid, wordt op voorstel van het bestuur jaarlijks door de ledenvergadering bij verordening vastgesteld.
Artikel 3
1. Bij de aanvang van ieder boekjaar stelt het bestuur vast tot welke contributiegroep als bedoeld in artikel 1, eerste lid, een lid van de NOvAA behoort.
(…)
Artikel 7
1. Het bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen, zoals vermindering van inkomsten wegens ziekte (…) ter zijner beoordeling per boekjaar gehele of gedeeltelijke ontheffing van contributiebetaling te verlenen, dan wel reeds betaalde contributie geheel of gedeeltelijk te restitueren.
2. Leden die in aanmerking wensen te komen voor een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de contributiebetaling, dienen jaarlijks voor het begin van het boekjaar dat ze vermindering wensen zodanige nadere gegevens te verstrekken als door het bestuur nodig wordt geacht. Indien de nadere gegevens niet vóór de aanvang van het nieuwe boekjaar door het bestuur zijn ontvangen, wordt geen gehele of gedeeltelijke ontheffing verleend. Een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de contributiebetaling kan dan pas worden verleend per de eerste van de maand volgend op de maand waarin de vereiste gegevens zijn verstrekt."
Bij de Contributieverordening 2002 (vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering van 18 juni 2001 en afgekondigd in Stcrt. 2001, 152) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
De contributie voor de contributiegroepen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Algemene Contributieverordening bedraagt:
· Groep A € 1100,-
(…)
Artikel 4
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2002.
(…)"
3. De beoordeling van het geschil
Het College stelt allereerst vast dat ter zitting is gebleken dat verweerder aan appellant met ingang van 1 februari 2002 een gedeeltelijke ontheffing van de contributie voor het boekjaar 2002 heeft verleend.
Het onderhavige geding heeft thans derhalve nog slechts betrekking op de vraag of verweerder in het bestreden besluit zijn beslissing om appellant voor het boekjaar 2002 niet reeds met ingang van 1 januari 2002 de gedeeltelijke ontheffing van de contributie te verlenen, in rechte heeft kunnen handhaven.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat leden van de NOvAA die in aanmerking wensen te komen voor een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de jaarlijkse contributie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de ACV, jaarlijks vóór het begin van het boekjaar nadere gegevens als door verweerder nodig worden geacht, dienen over te leggen en dat indien dit niet is gebeurd, geen ontheffing per 1 januari van het betreffende boekjaar wordt verleend. Aangezien appellant eerst begin januari 2002 dergelijke nadere gegevens heeft overgelegd, kon verweerder naar zijn mening appellant niet reeds per 1 januari 2002 de gevraagde ontheffing verlenen.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op voormeld standpunt gesteld. Het College overweegt daartoe dat, nu gesteld noch gebleken is dat appellant vóór het begin van het boekjaar 2002 nadere gegevens om voor de gevraagde ontheffing in aanmerking te komen bij verweerder heeft ingediend, de door verweerder genomen beslissing rechtstreeks uit het tweede lid van artikel 7 van de ACV voortvloeit.
Hieraan doet niet af de door appellant gestelde omstandigheid dat hij een door verweerder in oktober 2001 aan de leden van de NOvAA toegezonden brief, waarin werd gewezen op de mogelijkheid om geheel of gedeeltelijke ontheffing van de contributie aan te vragen, niet heeft ontvangen, noch de stelling dat verweerder op grond van hem eerder verleende ontheffingen had moeten weten dat appellant ook voor het boekjaar 2002 voor een ontheffing in aanmerking zou komen. Het College neemt daarbij in aanmerking het door verweerder toezenden van een informatiebrief aan de leden niet kan worden beschouwd als constitutief vereiste voor het kunnen toepassen van de ACV. Voorts moet een accountant-administratieconsulent als appellant geacht worden kennis te hebben van de op hem van toepassing zijnde regelgeving.
Het vorenstaande brengt mee dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2003.
w.g. H.C. Cusell w.g. M.S. Hoppener